Brief van Sint Nicolaas - een postscriptum

Wat een eenvoudig herderlijk schrijven al niet voor opwinding kan zorgen! Moge een PS nog iets aan het geschrevene toevoegen.

NICO TER LINDEN

“Je reduceert alle wonderlijke en geheimzinnige verhalen uit de bijbel tot de dimensie van het Sinterklaasverhaal”, wordt mij verweten. Nee hoor, dat doe ik niet, ik kijk wel uit. Ik zeg alleen dat al die verhalen van hetzelfde materiaal zijn vervaardigd. De boodschap verschilt hemelsbreed, de taal is eender. Sint Nicolaas zweeft door het zwerk, zoals eertijds Wodan in de oud-Germaanse mythologie, dag aan dag trok Apollo op zijn zonnewagen langs een azuren Helleense hemel, over het Over-jordaanse land vloog Elia in een wagen met vurige paarden naar zijn Heer, en hoog boven Jeruzalem steeg Jezus op een wolk ten hemel. Andermaal: ik beweer niet dat die verhalen hetzelfde vertellen, ik verwar geenszins het geloof van de kerk der eeuwen met heidense mythologie. Ik signaleer dat al die verhalen in één en dezelfde taal geschreven zijn: de taal van de mythe. En ik beweer dat je die taal moet verstaan, willen die verhalen je iets openbaren.

“Maar”, reageren Bibelebonders en andere onvrij gemaakten, “zijn Elia en Jezus dan niet 'echt' ten hemel gevaren?” Ja, met dat 'echt' moet je echt oppassen. Mijn vrouw is een roos. Is dat 'echt' zo? Biologisch is het niet waar. Toch kan ik u verzekeren dat het waar is. Zij is een roos. Het zit 'm dus in dat 'is'. Dat mijn vrouw een roos is, is een ander 'is', dan dat zij een vrouw is. Dat zij een vrouw is, is een biologische waarheid. Dat zij een roos 'is', is een relationele waarheid. Het is de waarheid van de liefde, die zich bij voorkeur van de taal van de liefde bedient: de poëzie. Wie die taal verstaat (een Eskimo moet je even het verschil tussen een roos en een brandnetel uitleggen) begrijpt dat ik van mijn vrouw houd.

Zijn Elia en Jezus echt ten hemel opgevaren? Als u bedoelt of je daar een foto van had kunnen maken, luidt het antwoord ontkennend. We hebben het over heilsfeiten, niet over feiten. We hebben het over geloof, en geloof gaat altijd over wat men niet ziet. Maar wie de taal van vurige wagens en wolken verstaat, weet dat die verhalen ons willen doen geloven dat God die twee trouwe knechten in zijn liefde heeft opgenomen. En ik geloof dat ook. Echt waar!

Hans Stolp had zelf liever andere appeltjes met de kardinaal willen schillen: de plaats van de vrouw in de kerk, van de gescheidenen, van de homoseksuelen.

Wat mijn appeltje betreft: hij vindt dat ik van het mysterie geen weet meer heb. Het braambos dat Mozes zag branden is toch méér dan een mythologische voorstelling?

Ja, mijn beste, dat sta ik al jaren te verkondigen! Maar mag ik ter wille van een beter begrip van het mysterie alsjeblieft eerst even zeggen dat ons van dat mysterie in mytholigische taal wordt verteld?

“Het braambos stond, voor wie het zien kon, ook echt in brand”, schrijft hij. Ik ben dat van harte met hem eens. Maar dan wel “voor wie het zien kon,”

“Hetzelfde geldt”, vervolgt Stolp, “voor zoveel andere wonderen waarover de bijbel vertelt. Deze reduceren tot 'mythologische voorstelling' is in wezen een ontkenning dat ze ook en vooral diepe werkelijkheid zijn .” Volgens Stolp neem ik de kardinaal kwalijk dat hij onverkort aan die andere grotere werkelijkheid vasthoud.

Nee hoor, dat neem ik hem helemaal niet kwalijk. Wat betreft het onverkort vasthouden aan die andere, grotere werkelijkheid, sta ik geheel aan zijn kardinale zijde. Maar waar ik over val is dat hij onverkort vasthoudt aan een Jezus die fotografeerbaar over het water liep, aan de biologische maagdelijkheid van Maria en aan een leeg graf. Door dat te doen, belemmert hij voor velen het vrije uitzicht op de diepe werkelijkheid die die mythologische voorstelling ons nu juist willen openbaren.

En Stolp moet maar van mij aannemen dat een kerk en een kardinaal die nooit met die bijbelse verhalen hebben leren spelen, mede daarom ook zo verstard zijn als het gaat over de plaats van de vrouw in de kerk, van de gescheidenen en van de homoseksuelen.

Een “vriendelijke atheïst” uit Amsterdam schrijft: “Het zal menselijk gesproken niet lang meer duren of Ter Linden zal met mij inzien, dat de godsidee zelf niets anders is dan de projectie van 's mensen Sinterklaasbehoefte”.

Dat is, denk ik, precies de vrees die achter veel Bibelebondse weerstand zit en het is in ieder geval de vrees die Arie Spijkerboer in een persoonlijk briefje verwoordde: “Je lezers gaan denken: het hele geloof is een illusie van onszelf, het is mooi, soms even waar, maar in de grond van de zaak een produkt van ons verlangen, waar je in de harde realiteit niets mee begint.”

Maar, goede Arie, mijn lezers mogen best denken dat geloven uit wensdenken voortkomt. Want dat is toch ook zo? De wens is zonder twijfel de vader van de gedachte. Ik zeg er alleen wel graag altijd even bij (maar dat is een geheel ander soort uitspraak, omdat het een geloofsuitspraak is), dat wij een Vader hebben die diezelfde wens in gedachten heeft. Ik geloof al van zijn levensdagen dat God zelf ons dat verlangen in het hart heeft gelegd. Om met Van Randwijk te spreken: zal het verdorie toch nog openbaring wezen! Ik bid dat je van mij wilt aannemen dat ik het “product van ons verlangen” als een Godsgeschenk beschouw, waar ik in de harde realiteit al jaren aardig mee uit de voeten kan.

Ik ben het dus nu al met die vriendelijke atheïst in Amsterdam eens: geloof is een projectie. Wat ik niet met hem eens ben is dat het “niets anders dan” een projectie is. Er is een doek, een voorhangsel, een wolkendek, waarop wij onze beelden van de Onzienlijke projecteren, beelden uiteraard aan onze werkelijkheid ontleend: Vader, Moeder, Rechter, Koning, Adelaar, Herder, Koopman in oud roest. Dat is zo.

Maar ik geloof dat achter dat doek de Onzienlijke woont. En ik geloof ook dat eens, wanneer wij gelijk Elia en Jezus ten hemel zullen zijn opgevaren, zal blijken dat wij met die projecties van ons nog zo gek niet zaten en dat wij met die beelden van Vader, Moeder en Herder warm waren. (Geloven is intussen niet slechts het volgen van onze projecties, maar evenzeer het terugnemen ervan. Zo gaat de, soms pijnlijke, ontwikkeling van de Godskennis). Heb ik inmiddels voldoende weersproken, dat ik slechts wil geloven wat voor mijn verstand acceptabel is? Ik hoop het.

Een boze mijnheer in Zeist schrijft: “Verder heeft de Sinterklaas van Uw brief het over een Petrus, die doden opwekte. Suggereert u, dat ook die fabel ergens in de bijbel staat? Tot nu toe heb ik dat niet kunnen vinden, maar u bent zo verschrikkelijk wijs: misschien kunt u deze lekebroeder helpen.”

Ik vrees van niet, sommige lekebroeders zijn niet te helpen. Zij redeneren: “Jezus heeft doden opgewekt, hij was immers Gods Zoon, welnu, dan kan Petrus het niet, die was immers een sterveling als wij.” Het ene verhaal is dan 'echt gebeurd', het andere 'een fabel'.

Allebei 'echt gebeurd'? Of allebei 'fabel'? Of willen beide verhalen ons de grote daden Gods openbaren en ons op het hart binden tegen de klippen op te geloven dat er een overwicht is van leven op dood? Ik heb onze lekebroeder uit Zeist in ieder geval wel kunnen helpen aan de plek waar hij de fabel (het woord is van hem!) van Petrus die een dode opwekt kan vinden: Handelingen 9 vers 32-43.

En dan was er nog die Hagenaar die zich afvroeg hoe ik dat zo zeker weet, dat die wonderen niet echt gebeurd zijn, en hoe de theoloog, die ik graag even langs de kardinaal wil sturen, dat zo zeker weet.

Ach, zeker weten we niets. Maar ik vind het niet prettig te moeten geloven in een God, die het vroeger behaagde de werkelijkheid af en toe op handbediening te zetten tot heil van schipbreukelingen en gestorvenen, en die vervolgens besloten heeft voortaan veerboten gewoon te laten zinken en ook nooit meer een dode tot leven te wekken. Dat zou ik hoogst onaardig vinden van die God. Daarbij komt: uit een maagd geboren worden, brood vermenigvuldigen, over het water gaan, opstaan uit de doden, dat wordt in vele culturen van vele helden verteld. Ik weiger te geloven dat dat overal legenden zijn, alleen in Israël niet. En ik hoef dat ook niet te geloven. Ik ben (het zij in nederigheid gezegd) enigermate ingewijd in de geheimen van de joodse verhaaltraditie. Ik weet dus ongeveer waar de sagen, mythen, sprookjes en legenden die in de Heilige Schrift een plek vonden, naar verwijzen. Ik ken de betekenis van wolken en water, de symboliek van de getallen en de dubbele bodems van bijbelse namen. En zondags mag ik ik dat uitleggen.

Die Haagse mijnheer kerkt, zo schrijft hij, bij mijn grote broer in de Kloosterkerk. Een buitenkansje! Ik heb hem dan ook teruggeschreven dat ik nog wel een theoloog in de buurt weet die het hem even wil komen uitleggen. En zondags in de Kloosterkerk kan hij krek dezelfde ketterijen horen als ik verkondig. Toch is mijn broer, dat zal hij met mij eens zijn, een echte gelovige jongen. Is dat geen wonder?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden