Handelsverdragen
Brexit ten prooi aan veto-rechten
De Brexit-toekomst zág er al lang en ingewikkeld uit. Het Europees Hof van Justitie heeft daar gisteren een schepje bovenop gedaan. Wellicht onbedoeld, want de uitspraak gaat over een andere zaak: het EU- handelsakkoord met Singapore uit 2013. De gevolgen zijn verstrekkend.
Het komt erop neer dat belangrijke onderdelen van EU-handelsakkoorden, ook straks met Groot-Brittannië, de langst denkbare goedkeuringsroute moeten afleggen. Zo krijgen de 38 nationale en regionale parlementen die de EU-democratieën rijk zijn stuk voor stuk vetorecht over Brexit.
Met de Waalse weerstand tegen het EU-akkoord met Canada (Ceta) nog vers in het geheugen geeft dat voedsel aan allerlei doemscenario's. Ceta was immers een peuleschil vergeleken met wat Brexit ons aan controverses zal brengen. Waarschijnlijk komen er zelfs meerdere handelsafspraken tussen Brussel en Londen. Vermenigvuldig hun aantal met 38 en we weten hoeveel potentiële parlementaire obstakels we kunnen verwachten.
In Brussel werd lange tijd uitgekeken naar wat het EU-Hof in Luxemburg over de Singapore-kwestie zou zeggen. Formeel gaat het om een 'conclusie van de advocaat-generaal'. De definitieve uitspraak komt pas volgend jaar. Meestal is zo'n eerste conclusie doorslaggevend.
Zoals die er nu ligt, geldt die als een domper voor de Europese Commissie. Haar onderhandelingspositie in de wereld lijkt er immers zwakker van te worden. Zowel commissie als haar onderhandelingspartners weten dat er aan het einde van de rit tientallen EU-landen en -regio's klaar staan om een moeizaam bereikt akkoord alsnog in de prullenbak te gooien.
In het kort
-Hof van Justitie van de EU doet uitspraak over bevoegdheden parlementen
-Uitspraak over handels- akkoord met Singapore heeft betekenis voor Brexit-gang
-Alle parlementen in EU hebben daarbij vetorecht
Individuele instemming
De discussie draait om de vraag of de handelsakkoorden die de commissie namens de grootste economie van de wereld sluit een zaak zijn van de EU-instituties alleen, of dat ook individuele lidstaten ermee moeten instemmen - een prangende vraag in EU-sceptische tijden.
In het eerste geval volstaat snelle goedkeuring door het Europees Parlement en door de EU-handelsministers. Deze werkwijze is ter discussie komen te staan door het Ceta-akkoord en het (inmiddels vastgelopen) handelsoverleg met de Verenigde Staten, TTIP. Sommige lidstaten wilden, onder maatschappelijke druk, meer invloed op het eindresulaat.
In het geval van Ceta gaf de Europese Commissie deze zomer toe aan die druk, ook al oordeelden juristen dat dit helemaal niet nodig was. De commissie-Juncker wilde in dit geval echter niet worden beschuldigd van elitair en ondemocratisch gedrag.
Gevolg van die knieval was dat Ceta in de laatste marathonmeters stuk leek te lopen op de Belgische staatsinrichting, waarin internationale handel een regionale competentie is. Op het nippertje werden de bezwaren van het Waalse parlement weggenomen. Zulke handelsthrillers zouden zich kunnen herhalen, onder meer met Brexit. Het EU-Hof heeft echter wel de zo vurig gewenste duidelijkheid geschapen over wat nou zuiver Europese handelscompetenties zijn en wat niet.
Scherp onderscheid
Advocaat-generaal Eleanor Sharpston (een Britse, ironisch genoeg) maakt een scherp onderscheid. Puur Europees zijn onder meer de simpele handel in goederen, maar ook zoiets als handel en investeringen in de opwekking van hernieuwbare energie. Aan de andere kant staan onder meer transportzaken en bepalingen over arbeids- en milieunormen. Daarin hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid.
Het lijkt een gortdroge procedurekwestie, maar Sharpston is zich wel degelijk bewust van de mogelijke gevolgen, zo blijkt uit het persbericht van het Hof. 'De advocaat-generaal merkt op dat een ratificatieproces waarbij naast de Europese Unie alle lidstaten betrokken zijn tot problemen kan leiden, maar is van mening dat dit geen invloed kan hebben op de vraag wie bevoegd is om de overeenkomst te sluiten'.