Bloed of Vrucht?

Het vegetarisme heeft oude papieren. Theoloog Sam Janse reconstrueert het debat over het (niet) eten van vlees in de Oudheid. De argumenten zijn nog steeds geldig. Is een dier met rede begaafd, of een ding dat je moet offeren en opeten? Janse belicht de verhouding tussen mens en dier, de consequentie van zielsverhuizing en de geringe gevoeligheid van wereldreligies voor dierenwelzijn.

SAM JANSE

Volgens ons collectieve geheugen ligt de oorsprong van de vegetarische levenswijze in het Oosten, in India. We zien jaïnistische monniken voor ons, die het pad vegen voor ze erop lopen om geen dieren te doden, of Mahatma Gandhi, voor wie alle leven heilig was en het opeten van een dier een ernstige schending van de eerste levenswet: 'Gij zult niet doden'.

Veel minder bekend is dat het vegetarisme ook in het brongebied van de westerse beschaving zelf te vinden is, in de Klassieke Oudheid. Het zal een aangelegenheid van de filosofische elite zijn geweest, maar heeft zijn sporen nagelaten. Niet bij de joodse en christelijke schrijvers uit deze periode, maar bij de pagane ('heidense') auteurs, komen we een indrukwekkende stoet van vegetariërs tegen: zoals Pythagoras, Empedocles, Plutarchus, Seneca, Plotinus en Porphyrius.

Wat waren de motieven en argumenten voor het vegetarisme? De eerste is de zielsverhuizing. Deze gedachte was in de Oudheid wijdverbreid en vinden we onder meer bij Plato. De geloofsvoorstellingen van de aanhangers van deze idee zijn verschillend, maar gemeenschappelijk is dat de ziel zich na de dood van de mens kan verbinden aan een ander lichaam. Die tweedeling van ziel en lichaam loopt als een rode draad door de Oudheid en zou via het christendom ook nog lang in de westerse cultuur nawerken.

Maar als de menselijke ziel na het overlijden op zoek is naar een lichaam ¿ van mens of dier ¿ dan loop je gevaar om bij het slachten van een varken je broer of grootmoeder te treffen. Dit idee, altijd goed voor een grap, wordt verteld van Pythagoras, die in het janken van een geslagen hond een vriend meende te herkennen. De dichter en filosoof Xenofanes zal er inderdaad de draak mee steken.

Plutarchus, een wat jongere tijdgenoot van de bijbelse Paulus, is niet zeker van de zielsverhuizing. Toch zou je in twijfelgevallen af moeten zien van het doden van een dier. Net zoals je in een nachtelijke strijd moet oppassen om een wapen tegen een vijand te gebruiken, omdat je ook je broer of je vader voor je kunt hebben.

Het was een argument dat in de Oudheid wel tegenspraak moest oproepen. Want stel dat de ziel van een mens inderdaad in een dier belandt en dus op een lager niveau komt, dan is het toch een weldaad als je het dier doodt en de mensenziel weer opstijgt? Dus: slacht het varken en bevrijd de ziel van je grootvader.

Een ander argument vóór vegetarisme is dat vlees eten voor een mens niet natuurlijk is. In de Oudheid is dit een beheersend ethisch beginsel. Hoe weet ik wat goed is? Als het volgens de natuur is. Het is een principe dat in de rooms-katholieke ethiek nog steeds geldt en trouwens ook ver daarbuiten, zoals in de nieuwe spiritualiteit. 'Volgens de natuur leven' was een bekend adagium in de Oudheid en dat is het is nog steeds.

Als vlees eten natuurlijk is, zegt Plutarchus, doe het dan zoals leeuw en wolf: verscheur een dier met je tanden. En eet het ongekookt. Maar ons gebit is daar ongeschikt voor ¿ dat maakt duidelijk hoe onnatuurlijk dit is. Wie luistert naar de stille hints van onze alwijze Moeder Natuur leeft als vegetariër. Daarnaast gold vlees als schadelijk voor lichaam en ziel. Een atleet moet wellicht vlees eten, maar de filosoof (en dat is toch de echte mens) benadeelt er zijn lichaam mee en erger nog: zijn geest.

Nu hadden vegetarische denkers vaak een wat problematische verhouding tot het lichaam. Ik denk ook niet dat de zorg om een gezond lijf hen tot een vleesloos bestaan bracht. Want wat is het sterfelijke lichaam waard in vergelijking met de onsterfelijke ziel?

Voor Porphyrius, een fervent voorstander van het vegetarisme in de derde eeuw, is het (onbereikbare) ideaal dat een mens helemaal geen voedsel meer zou hoeven te gebruiken, en zo volledig los zou kunnen komen van het zinnelijke leven. Hij begint de levensbeschrijving van zijn hooggeachte leermeester Plotinus met de opmerking dat deze zich schaamde dat hij in een lichaam geboren was. Tegenwoordig zou de man naar een psycholoog gestuurd worden, maar in die tijd was het een blijk van hoge geestelijke ontwikkeling. Deze Plotinus, ook vegetariër, zal zich weinig om een gezonde leefwijze hebben bekommerd. Om een gezonde geest des te meer.

Wat is namelijk een gevolg van het eten van vlees? In de Oudheid was vleesconsumptie een luxe die alleen de rijken zich regelmatig permitteerden. Ze hielden daarin niet altijd maat. Vleeseters en wijndrinkers, zegt Plutarchus, zijn als vaten die goed gevuld zijn en daarom geen klank meer voortbrengen. Het zijn 'buiken zonder oren'.

Dat vlees eten leidt tot verruwing en ongevoeligheid, is een steeds weer terugkerend argument ¿ in eigen land dit jaar opgepoetst in het fake-onderzoek van de ontmaskerde professor Stapel, die ontdekte dat je van vlees eten een hufter wordt. Het is een overtuiging met een lange traditie. Volgens de negentiende-eeuwer dieetdeskundige Gustav Schlickeysen leidt de carnivore levenswijze tot ruwheid, zelfzucht, hoon, verachting en tot maatschappelijke chaos; haar eindresultaat is bloed. Vegetarisch leven voert ons naar maatschappelijke vrede en harmonie; haar symbool is vrucht.

Dienden de argumenten tegen vlees eten ertoe om de mens op een hoger, 'geestelijker' niveau te krijgen? Zo werkte het in de Oudheid wel vaak. Vegetarisme om de mens en niet om het dier te redden. Opnieuw een poging om beter te worden van het dier, maar nu met behoud van diens leven.

Is er in deze periode ook mededogen met het dier zelf te vinden, gevoeligheid voor dierenleed? Zeker. En niet alleen in de kringen der filosofen, ook bij de familie Doorsnee. Plutarchus vertelt dat hij ergens gelezen heeft dat de Atheners een man die een ram levend gevild had, bestraft hebben. Ook in de Oudheid was dierenleed niet vanzelfsprekend.

Voor Grieken is het altijd een interessante vraag: wie is ergens mee begonnen? Wie was de eerste vegetariër? De eigenlijke vraag is: hoe kon de eerste dierenslachter en vleeseter bloed zien stromen? Er zullen wel verzachtende omstandigheden zijn geweest, zegt Plutarchus mild. Er was natuurlijk een hongersnood, en gedreven door hun lege maag vergrepen mensen zich aan een dier. Dit is te begrijpen, maar dat billijkt niet dat wij, die royaal kunnen leven van de vruchten van het veld, ook dieren slachten en eten. Zeker niet als dieren van te voren voor ons genoegen extra hebben moeten lijden. In één adem protesteert hij tegen pijnlijke slachtmethoden en het verblinden van de ogen van kraanvogels en zwanen om ze daarna op te sluiten en vet te mesten: de bio-industrie van de Oudheid.

Het is boeiend te zien dat van deze oude discussies zoveel motieven nog steeds een rol spelen. Zo stelt de filosoof Porphyrius dat we bepaalde medicijnen zouden missen als we geen dieren mogen doden. Ik zal de in de Oudheid aanbevolen medicatie niet aanraden (het opeten van gifslangen tegen blindheid), maar in het nadenken over vivisectie is nog steeds hetzelfde punt aan de orde: mogen we dieren doden om mensen te redden?

Een ander fundamenteel doch heikel punt kaartten de stoïsche filosofen (doorgaans geen voorstanders van het vegetarisme) aan. Stel dat het dier recht op leven heeft, dan zou de mens moeten kiezen: dit recht erkennen ten koste van zichzelf en van de hele mensheid (wilde dieren waren een reële bedreiging) of voor zichzelf kiezen en het dier onrecht doen. Dit conflict losten ze op door aan te nemen dat dieren geen recht op leven hebben.

Dit debat is voor ons niet louter theoretisch. Nu het ecosysteem in elkaar dreigt te storten zijn we zeker bereid het recht op leven van leeuw en tijger en ook van rund en varken te erkennen. Maar hoe kleiner de dieren worden, hoe minder we dit recht laten gelden. Wie wil zijn huiselijk leven laten vergallen door een mierenkolonie? Wie doet afstand van antibiotica en zo van zijn leven, ter wille van die miljoenen schadelijke micro-organismen die ons lijf bedreigen? Onze levensdrang wint het in zulke situaties van een theoretisch beleden dierlijk recht op leven. Het is lastig als je het recht van het dier als ethisch uitgangspunt neemt.

De vraag naar de rechten van het dier was in de Oudheid meestal gekoppeld aan een andere vraag: kan het dier denken, is het een redelijk wezen? Wie daar 'ja' op zei, erkende de verwantschap met de mens. Wie het ontkende, beklemtoonde daarmee het verschil tussen beide.

'Pythagoreeërs' (zoals vegetariërs tot in de negentiende eeuw heetten) zagen de dieren als met verstand begaafde wezens. Plutarchus noemde tal van intelligente dieren. Kijk naar de spinnen, hoe ze hun webben weven. Mensen kunnen er iets van leren. De filosoof had een hond gezien, alleen aan boord van een schip, die stenen in een pot met olie gooide om zo het peil van de vloeistof hoger te krijgen. Vooral mieren en de manier waarop zij hun samenleving inrichten, was intelligentie niet te ontzeggen.

Vleesetende denkers, zoals de stoïsche filosofen, benadrukten juist het grote verschil tussen mens en dier. Het dier heeft geen verstand en kan daarom ook geen overeenkomst afsluiten met de mens en staat daarom ook niet in een rechtsverhouding met hem. Kortom: de mens mag naar believen met hem handelen.

De discussie over dierenwelzijn en vegetarisme ging grotendeels langs joden en christenen heen. Dieren waren er om te offeren en te eten. Wel behartenswaardig is het vierde gebod in het Oude Testament: op sabbat mogen, ja moeten ook de os en de ezel rusten. Een dorsende os muilkorf je niet, want hij moet tijdens zijn werk kunnen eten. Het is de vraag of het dan gaat om het belang van de dieren of van hun eigenaar. Niettemin zegt de Spreukendichter dat de rechtvaardige het leven van zijn beest kent. Diervriendelijkheid past de tsaddiek.

De sceptische Prediker schrijft zelfs dat de mens "niet meer is dan het dier; hen treft hetzelfde lot: ze sterven beide".

Het christendom heeft vanouds een dubbele verhouding tot het vegetarisme. Paulus schrijft dat een christen vlees mag eten. Dat raakt de discussie over een vegetarische leefwijze niet, maar gaat over vlees dat aan de afgoden is gewijd. Intussen wordt het wel gezegd.

Dierenwelzijn ligt eigenlijk buiten de horizon van het Nieuwe Testament. Nu zullen we deze bundel gelegenheidsgeschriften niet als een handboek moeten bevragen, maar het blijft opvallend dat er weinig over dieren in staat. Als Paulus de tekst over de dorsende os aanhaalt, zegt hij zelfs dat dat figuurlijk, ('geestelijk') moet worden opgevat: de evangeliepredikers verdienen een materiële vergoeding.

Toch was er in de Oude Kerk een vegetarische stroming. Net als onder Griekse filosofen stond niet het dierenwelzijn voorop, maar de eigen geestelijke groei. Ascese, onthouding was daarbij een beproefd hulpmiddel. Wijn, vlees en seksualiteit waren niet verboden, maar de christiani perfecti, die hoger op de geestelijke ladder wilden, dienden zich ervan te onthouden.

Hiëronymus is de welsprekendste vertegenwoordiger van dit standpunt. Volgens hem aten mensen tot de zondvloed geen vlees. Pas daarna stond God het toe en wel vanwege de onverbeterlijkheid van het menselijk geslacht. Het is een parallel met de pagane argumentatie van Plutarchus. In de gouden oertijd waren de mensen vegetariërs. Hiëronymus beroept zich op deze niet-christelijke getuigenissen. Gebruik van vlees en wijn was niet alleen verwant aan seksueel genot, het eerste riep het laatste ook op, voor Hiëronymus voldoende reden om vleesgebruik met argwaan te benaderen. Christenen waren immers de ware filosofen en hen paste op deze punten onthouding. Het ascetische christendom sluit hier naadloos aan bij heidense filosofische tradities in de Oudheid.

Naast de gewenste levenslange vleesonthouding voor de 'volmaakte christenen', kende de kerk ook een tijdelijke variant: de periodieke vasten ter voorbereiding op de grote feesten, zoals het veertigdaags vasten voor Pasen.

De christelijke traditie kent dus een vegetarische traditie zonder erg diervriendelijk te zijn; het afzien van vlees gebeurde met het oog op de spirituele groei van de mens. Natuurlijk waren er uitzonderingen. Onze dierendag wijst niet voor niets naar Franciscus van Assissi.

Maar het blijft opmerkelijk dat het een christelijk land was ¿ Groot-Brittannië, 1822 ¿ dat de eerste wetten ter bescherming van dieren uitvaardigde, niet in de laatste plaats onder aandrang van de Britse protestanten. Het zou de eeuw worden van de rechten van de vrouw, de slaaf en het dier. Niet zozeer vanuit het recht van slaaf, vrouw, of dier maar vanuit Gods barmhartigheid. Dat is voor zowel christenen als joden en moslims het beslissende motief geweest. Niet zozeer de rechten van het dier, maar de barmhartigheid van de God van Mozes, van Jezus, van Mohammed was de inspiratiebron voor diervriendelijk gedrag.

Het christendom heeft het daarbij nog het makkelijkst: het kent geen (dierlijke) offers meer. Het jodendom kent sinds de val van de Tempel (70 na Christus) ook geen offers meer, maar de religieuze jood staat in zijn studie van Misjna en Talmoed regelmatig stil bij de dieroffers die in principe nog steeds gevraagd worden.

In de joodse traditie heeft afzien van vlees weinig aandacht gekregen. In de grote 'Encyclopaedia Judaica' zoek je tevergeefs naar het lemma Vegetarianism. Toch kent Israël een sterke vegetarische stroming. Voor een orthodoxe jood is de vleesloze keuken ook een stuk makkelijker dan de traditioneel-Joodse, waar vlees- en melkspijzen strikt gescheiden moeten blijven.

Voor moslims is het knap lastig om de onthouding van vlees in de bronteksten en de traditie te verankeren. Elk jaar moet de moslim bij het Offerfeest een schaap slachten en dat delen met buren en behoeftigen. Het is de herinnering aan het offer dat Ibrahim/Abraham bracht en een verzekering dat God geen mensenoffers vraagt. Dat maakt het voor moslims problematisch om zich absoluut van vlees te onthouden. Wel meldt de Koran dat Allah compassie met alle dieren heeft en hetzelfde van mensen verwacht. Zo kon in 1995 in Groot-Brittannië de Muslim Vegetarian/ Vegan Society opgericht worden. Die leeft trouwens meer in het Westen dan in de Arabische wereld.

Compassie met dieren moet in de westerse wereld, behalve met de bijdrage van de Oudheid, te maken hebben met de God van Israël die volgens het boek Jona de grote stad Ninevé niet alleen spaart uit mededogen met de mensen, maar ook met de dieren daar.

Sam Janse is nieuwtestamenticus te Ameide.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden