Bevrijd uit het keurslijf
De gemiddelde Chinees walgt van hun werk. Met hun politiek-kritische kunst opereren de gebroeders Gao, bevriend met Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo, op het randje van de gevarenzone.
Natuursteen, dat is mooi voor het grafmonument voor een naamloze Chinees, die tijdens de sloop van zijn huis werd overreden door een bulldozer. Kunstenaar Gao Zhen (54) broedt op dat idee, terwijl hij aan een reusachtig doek van dat arme, platgewalste lijk schildert. „Marmer?”,roept hij naar zijn jongere broer Gao Qiang (48).
Die schudt zijn hoofd. Hij houdt vast aan het concept: de foto van de dode man op drie manieren schilderen, van fel-realistisch tot abstract. Zo bevrijden ze het naamloze stoffelijk overschot van de gruwelijkheid van de dood. Kalm bediscussiëren de broers hun meningsverschil. Hier komen ze vandaag niet uit en dat weten ze. De gebroeders Gao werken al hun hele leven samen.
Ze maken politieke kunst. Bloedserieus of humoristisch, maar nooit dat gemakkelijk te verteren werk dat goed verkoopt. Die politieke pastiche van Mao Zedong dollend met kapitalistische symbolen, overal in het kunstenaarsdistrict 798 te vinden en ook zo gewild in het buitenland, is hun een gruwel.
Hun Mao is levensecht, gewapend met een bajonet. Zeven van die Grote Roergangers verzamelen zich in een beeldengroep tegenover een weerloze Christus-figuur. „De hoop wordt vermoord, maar sterft nooit, want er is altijd de wedergeboorte”, verklaart Gao Zhen hun interpretatie van Manets schilderij ’De executie van Maximilian’. Westerse kunst gaf de broers het idee, ze geloven bovendien in Gods barmhartigheid, maar hun diepste motief is 100 procent Chinees.
In 1968, tijdens de politieke chaos van de Culturele Revolutie, kwam hun vader op een herfstdag niet meer thuis. Na vijfentwintig dagen onzekerheid kreeg de familie een brief: de huisvader had als contrarevolutionair in detentie zelfmoord gepleegd. Hij was een gewone arbeider in een machinefabriek, die zich nooit met politiek had ingelaten. Het leven van miljoenen Chinezen is door dergelijk willekeurig politiek geweld getekend.
De Gao’s leerden het systeem onder Mao Zedong vrezen. „We doorzagen het bedrog van het systeem terwijl onze leeftijdgenoten gehersenspoeld werden en leerden dat Mao de vader was van alle Chinezen.”
Vandaar dat het neerslaan van de studentenbeweging in 1989 voor hen niet als een verrassing kwam. Velen verloren hun naïef vertrouwen, toen de tanks optrokken tegen de jonge demonstranten: voor de broers was het slechts een bevestiging van hun persoonlijke nachtmerrie. In die tijd leerden ze schrijver Liu Xiaobo kennen, de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede 2010. De kunstenaars beschouwen hem als vriend, maar vooral als geestverwant: ze delen dezelfde waarden over democratisering. Liu figureert in hun fotocollage. Hij staat aan de rand van een bodemloze put, in de vorm van het Plein van de Hemelse Vrede.
Liu zit een gevangenisstraf van elf jaar uit. De staat heeft zijn familie verboden de prijs in ontvangst te nemen. Daarom heeft Liu’s echtgenote een lijst opgesteld van ruim honderd vrienden en gelijkgezinden – sommigen in ballingsschap in het westen, anderen in China zelf – die ze oproept vandaag naar Oslo te gaan voor de prijsuitreiking. De Gao’s staan ook op de lijst. Maar ze weten dat, als ze naar het vliegveld gaan, de kans groot is dat ze direct na de paspoortcontrole worden aangehouden. Tot 2003 stonden ze op de zwarte lijst en kregen ze niet eens een paspoort, laat staan dat ze naar het buitenland mochten met hun beelden en schilderijen. Tegenwoordig exposeren ze wereldwijd. Naast hun politieke werk trekken ze aandacht met groepsomhelzingen, en fotomontages die vervreemding en menselijkheid in benauwde hokjes vangen.
De welbespraaktheid van de broers stokt, als het gesprek op eventuele reisplannen naar het westen in de tijd rond de Nobelprijsuitreiking komt. „Er is een reden dat we hier zitten en dat we leven. Het gevoel van angst is groter dan het verlangen tot expressie”, zegt de jongste Gao.
Dit dilemma – het keurslijf van de angst versus de bevrijding zich te uiten – verwerken ze in compromisloos werk. Dat is hun verzet. Ze bedanken voor de rol die de meeste Chinezen veiligheidshalve verkiezen: die van toeschouwer, onverschillig toekijkend. Zoals de toeschouwers in het verhaal van schrijver Lu Xun, die niet ingrepen bij de moord op een revolutionaire. Zelfs toen dorpelingen gretig hun brood in het bloed van het meisje doopten en begonnen te eten, grepen de toeschouwers niet in. Moderne versies van dit verhaal heeft China te over: dit jaar schreef de New York Times over kinderen die een bloedbad overleefden. Een schizofrene man ging hen met een hakmes te lijf. Bloedend schreeuwden ze om hulp. Dorpsgenoten keken en liepen door.
Elke schending van een politiek taboe is een risico. De ijzeren vuist in de fluwelen handschoen, noemt Geremie R. Barme de staatsrepressie van kunstenaars in zijn analyse ’In the Red’. Sinds hun werk in het roerige jaar 1989 ophef veroorzaakte, opereren de broers in het schimmige grensgebied tussen streng verboden en oogluikend toegestaan. „Wij balanceren op het randje van de gevarenzone”, zegt Gao Zhen.
Het management van de kunstenaarswijk 798 tolereert hun aanwezigheid, mits ze geen naambordje ophangen. Exposeren kunnen ze alleen in hun privé-atelier. Hun café, in de vorm van een glazen kubus, staat naast een politiebureau. „Agenten komen regelmatig langs. Soms voor een kop koffie en een praatje. Maar ze houden ons tegen in politiek gevoelige tijden, zoals tijdens de rechtszaak van Liu Xiaobo. Om te voorkomen dat ik naar de rechtbank ging, hielden ze ons drie dagen onder huisarrest”, vertelt Gao Zhen.
Toch denkt hij niet dat hem hetzelfde overkomt als Liu. „Als kunstenaars kunnen we ons iets meer permitteren dan schrijvers, omdat we geen woorden, maar een andere taal gebruiken.” Bovendien is de repressie niet absoluut; er is een vrijplaats, die al naar gelang het politieke klimaat krimpt of uitzet. „Gebruiken en gebruikt worden: wij benutten die ruimte om onze stem te laten horen. De overheid staat een rebels geluidje toe, want dat staat wel zo tolerant en dat is goede propaganda.”
Met andere woorden; de Gao’s laten voortbestaan wekt de indruk dat China vrij is.
Want de gemiddelde Chinees gaat over zijn nek van hun werk. Bijvoorbeeld de beeldenserie ’Miss Mao’. Een karikatuur van de Grote Roerganger, uitgerust met siliconenborsten en het teken van de jokkebrok – een Pinocchioneus – nodigt uit tot schaterlachen. Humor breekt het aureool van de halfgod Mao. Tientallen Miss Mao’s hebben de broers gemaakt, tot ze toe waren aan hun afrekening: Mao, worstelend met berouw.
De broers zetten Mao op zijn knieën, het gelaat verwrongen van wroeging, de handen machteloos. Hoofd en lichaam zijn twee losse objecten. En zo staat het ook gedemonteerd, achterin een hoekje ergens op een veilige plek. Gao Qiang verpakt Mao’s betraande gezicht in een oud dekbed. „We willen geen gedonder omdat een buitenstaander op dat hoofd stuit.”