Beth Haim - Het Huis des Levens (2 slot)
Portugees-Israeliëtische begraafplaats Beth Haim 020-4963498.
Hij leidt me rond op de Portugees-Israëlietische begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel. Beth Haim heet die begraafplaats. Huis des Levens.
Zevenentwintigduizend joden liggen hier begraven. In 1923 was de begraafplaats vol, maar omdat het voor de sefardische joden volstrekt ondenkbaar was elders te worden begraven, werd met rabbinale goedkeuring het gedeelte waar in de achttiende eeuw was begraven, met zand opgehoogd. Naar schatting was hiermee voor veertig jaar, tot 1963, voldoende ruimte gecreëerd - wie dan leeft, wie dan zorgt. Maar, o bitterheid: er leefden er toen niet veel meer, het ruimteprobleem was al jaren vóór 1963 'opgelost', waardoor er voorlopig nog plaats genoeg is. Een monument uit 1947 van Frank de Miranda brengt ons de in de oorlog omgebrachte gemeenteleden in herinnering, wier rustplaats hier niet mocht zijn.
Rabbijn Hans leidt ons rond door de hof van zijn doden, hier en daar nog wat stro wegvegend, dat in de winter de kostbare zerken een beetje beschermde. Alleen liggende stenen vind je hier, fraai van vorm en kunstig bewerkt, maar niet zelden verzakt in dit drassige land. Want afgezien van die terp, waar de eerste doden liggen begraven, is het hier simpe, sampe, sompe. Maar er is geen geld voor voldoende onderhoud, en zo dreigt een uniek cultuurmonument letterlijk en figuurlijk ten onder te gaan. Hans heeft de noodklok geluid en bedelt links en rechts geld bijeen voor de broodnodige restauratie.
Daags tevoren heeft hij een klein paadje in het hoge gras laten maaien. Studenten van de Agrarische Hogeschool hebben hier onlangs nog naar hartelust kunnen grasduinen, vertelt hij. Ongerept sedert het begin van de 17e eeuw groeit en bloeit hier van alles, niet gestoord door grazend vee of mensenhand.
We bezien het oudste graf. Een grafje, want hier werd, in april 1614, een kind begraven, Jozef, zoon van David Senior. In een nog zeer goed leesbaar Hebreeuws gedichtje vertelt de kleine Jozef ons dat hij na een kort leven uit deze wereld werd weggerukt en dat hij het is, die met zijn dood deze begraafplaats in gebruik heeft genomen.
We dwalen over de dodenakker, zoeken de plek op waar Jacob van Ruisdael dit Beth Haim te schilderen zat. Het ene graf laat nog fraaier beeldhouwwerk zien dan het andere. Je kunt hier uren doorbrengen. In de steen van Rebekka Ximenes vinden we een afbeelding van Rebekka bij de bron uitgehouwen, in die van Rachel Vega de ontmoeting van Rachel en Jakob. Een harp spelende David siert de zerk van David da Rocha (1708), maar getuige het opschrift moet deze David ook zelf muzikant zijn geweest: Na terra a gloria do canto - no ceo o canto da gloria. Op aarde de roem van het lied - in de hemel het lied van de roem.
Waar haalde men destijds de vrijmoedigheid vandaan zo stevig te zondigen tegen het tweede gebod: Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gestalte maken van wat in de hemel, op de aarde of in de wateren is? “Zelfs God hebben ze hier ergens afgebeeld”, vertelt de rabbijn.
Wat een prachtige plek is dit. We staan stil bij de graven van de vader en moeder van Spinoza (1654), Baruch zelf werd in Den Haag begraven. De in 1716 gestorven David de Meza, oftewel David Tafel, inspireerde een beeldhouwer tot een fraaie Tafel met twaalf toonbroden en een in Hebreeuwse letters uitgehouwen tekst uit Ezechiël: Dit is de tafel die voor God is. Even verder ligt Menasse ben Israel, rabbijn van het eerste uur, buurman van Rembrandt en een goede bekende van zijn geleerde tijdgenoten Hugo de Groot, Barlaeus en Vossius. In 1655 bepleitte hij persoonlijk, en met succes, bij Oliver Cromwell de wedertoelating van de joden in Engeland na de verdrijving van 1290. Twee eeuwen later heeft Samuel Sarphati hier zijn laatste rustplaats gevonden, in 1866. Arts was hij, en onvermoeibaar strijder tegen ziekte en armoede. Zo nam hij het initiatief voor de oprichting van de eerste broodfabriek in Amsterdam voor goed volksbrood. De eerste woorden van het boek Job sieren zijn graf: Hij was een man, vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad.
Je wilt God zeker ook nog wel even zien'', zegt rabbijn Hans.
“Nou, zeg ik, als dat zou kunnen”.
Ja hoor, daar staat de Onzienlijke zowaar afgebeeld, zienlijk en wel, op de zerk van ene Samuël Teixeira (1716). Een treffend tafereel: Samuëls kleine Bijbelse naamgenoot ligt in de tempel van Silo te slapen. Nog was de lamp Gods niet uitgegaan, zegt de Schrift, en dat kan je zien ook: achter Samuël brandt de zevenarmige kandelaar. En vóór hem verschijnt hem niemand minder dan God Zelve, op een wolk, met een lichtende stralenkrans rond het hoofd. Naast Samuël Teixeira is zijn vrouw Rachel begraven. Op haar steen zien wij Rachel, Jakobs vrouw, stervende onder een boom in het veld van Efratha, na de geboorte van Benjamin.
Hans wijst me ook de rustplaats van zijn oom, de legerrabbijn van de Prinses Irenebrigade. Woorden uit Maleachi staan hier in steen gebeiteld: In vrede en oprechtheid wandelde hij met Mij.
“Heb je al een plek voor je zelf uitgezocht?”, waag ik te vragen.
“Nee, zegt Hans,ik wil nog een paar honderd jaar leven.”