Beth Haim - Het Huis des Levens (1)

“Welkom in Beth Haim”, zegt rabbijn Hans Rodrigues Pereira.

NICO TER LINDEN

Hij zal me die middag in mei rondleiden op de Portugees-Israëlietische begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel. Beth Haim heet die begraafplaats. Huis des Levens.

Ik vergeet bijna mijn hoed af te nemen, ik draag zo'n ding nooit, maar hier dien ik met gedekten hoofde te verschijnen.“Welkom in Beth Haim en de groeten van Bep. Ze heeft me gisteren nog gebeld.”

Bep Kroese. Jarenlang was ze onze kosteres in de Wester. Hans noemde ze altijd 'mijn halfbroertje', maar eigenlijk was hij dat niet, hij zat bij hen thuis in Haarlem ondergedoken, in de oorlog. Bep is altijd contact blijven houden en in de meimaand belt ze zéker op, ze weet hoe zwaar die dagen voor Hans zijn.

“Je hebt jaren geleden nog een stukje over mij geschreven”, zegt Hans. Ik knik wat verlegen. “Aardig stukje”, voegt hij er vriendelijk aan toe.

Bep had me verteld hoe Hans in november 1942 bij hen in huis kwam, elf jaar, op een vrijdagavond, met zijn poes, een oude poes. En met zijn gebedenboek. Voor Hans Rodrigues Pereira, van vader, stond erin geschreven. Hans kwam binnen. De familie zat aan tafel, ze aten spek. “Ik mag geen spek”, zei Hans.

Hij mocht ook niet buiten spelen. Omdat hij toch moest bewegen, had Beps moeder gezegd dat hij iedere dag tarwe moest malen, in de koffiemolen. En stof afnemen. Had hij nog een beetje lichaamsbeweging.

Af en toe halen Bep en Hans oude herinneringen op. “Weet je nog van toen, Hans?”

“Ja, ik kwam op een vrijdagavond en jullie aten spek. Ik mag geen spek, zei ik.”

“We hebben er opperrabbijn Frank bij moeten halen om je te vertellen dat het wel mocht, omdat het oorlog was.”

“Ik had mijn poes bij me. En mijn gebedenboek. Dat was alles wat ik mee had. Maar mijn kat was zo oud, die heeft je moeder laten afmaken.”

“Maar je weet toch waarom dat was, Hans? Dat beest ging maar steeds met zijn oude lijf tegen ons kacheltje aan liggen, zijn haren gingen ervan schroeien, hij ging bijna in de fik.”

“Ja, nu je het zegt ruik ik het weer. Ik weet ook nog dat ik altijd tarwe moest malen en stof afnemen. Toen heb ik ook een keer jullie beeld van Maria omgegooid, het viel in duizend stukken.”

“Nee, dat was Maria niet, Hans, dat was Jezus. Je hebt onze Jezus laten vallen!”

Het beeld stond op het harmonium, wit, met zegenende handen. Beps moeder hield veel van dat beeld. Ik zal het eens mooi voor haar afstoffen, dacht Hans, en hij klom op het orgelbankje. Maar hij verloor zijn evenwicht en Jezus viel in gruzelementen.

“En weet je nog, Hans, dat wij alleen op zondag mochten lezen? Door de week moest er worden gewerkt, dan zat de boekenkast op slot. Maar op zondag, dan mochten we lezen. Dan deed vader de boekenkast open en kregen we allemaal een leesboek. 'Wat gek', zei jij toen, 'bij ons moet je altijd alles lezen.' Weet je nog? En herinner je je nog dat opperrabbijn Frank werd doodgeschoten? In februari 1943 was dat. Je was zo verdrietig. En je mocht geen foto van hem op je kamertje neerzetten, dat was te gevaarlijk. Toen heb je op een stuk papier '2 - 1943' getekend, met een zwarte rouwrand eromheen, en dat hing boven je bed.”

“Ja, ik weet nog dat ik de krant uit de bus haalde, waarin het stond. En van mijn gebedenboek, dat zal ik ook nooit vergeten. Toen je vader zag dat mijn naam voorin stond, heeft hij die bladzij eruit gescheurd, want dat was ook te gevaarlijk. Toen was ik mijn poes kwijt en dat boek eigenlijk ook - toen had ik niets meer van thuis.”

Na tweeëneenhalf jaar kwam de bevrijding. De Duitsers hadden Hans niet gevonden. Hij leefde nog. Hij hoefde geen stof meer af te nemen. Hij hoefde geen tarwe meer te malen in de koffiemolen. Hij mocht weer buiten spelen. Hij kreeg zijn eigen naam weer terug: Hans Rodrigues Pereira.

Op het bureau van de Binnenlandse Strijdkrachten aan het Nassauplein, waar Beps vader de scepter zwaaide, kwam een soldaat binnen, een officier van de Prinses Irenebrigade. Een legerrabbijn. Voor de oorlog was hij opperrabbijn geweest van de Portugees-Israëlietische synagoge in Den Haag. Toen de Duitsers kwamen was hij naar Engeland gevlucht, en daar soldaat geworden. Nu was hij in zijn jeep naar Haarlem gereden.“Weet u soms of er nog iemand van mijn familie in leven is?,” vroeg hij aan Beps vader.

“Gaat u maar met mij mee naar huis, dan zal ik u vertellen wat ik weet.”

“Ik herinner het me nog als de dag van gisteren”, zei Hans. “Ik zat achter het raam. Er kwam een jeep aan. Daar zat jouw vader in. Met een soldaat. En die soldaat, dat was mijn oom.”

De oom werd opperrabbijn van de Portugees-Israëlietische Gemeente van Amsterdam. De synagoge stond er gelukkig nog. Maar van de 7000 leden hadden er slechts 600 de oorlog overleefd.

“Welkom in Beth Haim. En de groeten van Bep.”

Hans Rodrigues Pereira is ook rabbijn geworden. Van de Hoogduitse Gemeente in Amsterdam . Thans herdert hij op de begraafplaats Beth Haim. “Ik heb nu alleen nog maar met doden te maken, dat is wel zo rustig.”

De begraafplaats ligt er prachtig, in hartje Ouderkerk, aan een kromming van het riviertje de Bullewijk, een zijtak van de Amstel. Hier hebben de naar Amsterdam uitgeweken Spaanse en Portugese Joden en hun nazaten eeuwenlang hun doden begraven. De levende Joden wilde Amsterdam destijds wel hebben, het waren welvarende lieden, die handel dreven in suiker, tabak en diamant. Daarbij beschikten ze over een machtig netwerk van contacten in grote delen van Europa tot in Brazilië, Turkije en Marokko toe. Nee, als levenden hadden we deze Joden graag binnen de poort, maar als doden niet, die moesten maar buiten de stad begraven worden, zeven kilometer verderop, op een terp in Ouderkerk. Je voer er in een bootje over de Amstel naar toe, alsof het de Styx was.

(slot volgt)

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden