Behoort 'dienstplicht als koopwaar' over tijdje tot verleden?

De auteur is historicus.

EDDIE VAN ROON

Een dergelijk besluit zal verstrekkende gevolgen hebben, niet alleen voor 19-jarigen, maar ook voor de commerciele juristenbureaus die voor veel geld uitstel en vrijstelling van dienstplicht verzorgen. De bureautjes zullen immers geen reden van bestaan meer hebben. Het gebruik van het dienstplichtstelsel als handelswaar behoort dan voorgoed tot het verleden.

Sinds de invoering van de dienstplicht in Nederland is hier door derden misbruik van gemaakt. In de vorige eeuw waren het militiemaatschappijen en tussenhandelaren die voor veel geld plaatsvervangers en nummerverwisselaars ronselden. Tegenwoordig zijn het de juristenbureaus die door juridische trucs en oneigenlijk gebruik van de Wet Gewetensbezwaarden een steeds grotere groep bemiddelde jongeren (weigeryups) buiten de dienst weten te houden.

Eind negentiende eeuw was een meerderheid van de Tweede Kamer het erover eens dat winstbejag ten koste van dienstplichtigen gestopt diende te worden. Wat toentertijd als sociaal onrechtvaardig werd gezien, is via een achterdeur opnieuw gewoonte geworden. Want, hoewel de wijze van afkoop verschilt, is het principe hetzelfde, namelijk: geld verdienen aan de dienstplicht.

Voor de oorzaak en gevolgen van dergelijke praktijken kunnen de ervaringen die in de negentiende eeuw zijn opgedaan met dienstvervanging, een leerzame waarschuwing zijn.

Loteling

In het conscriptiestel dat gedurende de negentiende eeuw in Nederland bestond, was dienstvervanging toegestaan. De loteling die een dienstplichtig nummer had getrokken, kon in zijn plaats een ander aanstellen. Dit kon een plaatsvervanger (iemand die aan de loting deelnam, nam vrijwillig en tegen betaling de plaats in van een ingelotene) of een nummerverwisselaar (een uitgelotene nam vrijwillig en tegen betaling de plaats in van een ingelotene) zijn. Dat een plaatsvervanger of nummerverwisselaar veel geld kostte en daardoor uitsluitend door de gegoede burger betaald kon worden, werd op de koop toegenomen.

In het laatste kwart van de negentiende eeuw werden steeds meer bezwaren geuit tegen deze wijze van legervorming. Aan deze kritiek lagen militaire en sociale motieven ten grondslag.

De in 1875 opgerichte Antidienstvervanging-bond pleitte vooral uit militair oogpunt voor afschaffing van plaatsvervanging en nummerverwisseling; doordat de gegoeden buiten de dienst bleven, ontstond een gebrek aan kader binnen het leger. Naast dit militaire argument begonnen de voorstanders van afschaffing steeds meer oog te krijgen voor de sociale onrechtvaardigheid en de uitbuiting als gevolg van het systeem van plaatsvervanging.

Dat het aanstellen van een remplacant 500 tot 700 gulden kostte, en in die tijd daardoor vrijwel uitsluitend was weggelegd voor bemiddelde heren, werd door conservatieven en orthodox liberalen jarenlang afgedaan als inherent aan de binnen de samenleving bestaande 'natuurlijke' orde. Na 1870 veranderde echter de politieke verhoudingen. Nieuwe gedachten over liberalisme en democratie deden hun intrede. Er begon een streven naar grote sociale gelijkheid op bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, kiesrecht en belasting. Geen wonder dat het daarom steeds minder vanzelfsprekend werd gevonden dat voornamelijk de lagere klassen de dienstplicht vervulden.

Een ander belangrijk punt van kritiek was de handelwijze van de handelaren in plaatsvervangers en nummerverwisselaars. Deze makelaars waren bepaald niet populair. In de volksmond werden ze wel 'zieleverkopers' genoemd, die door middel van 'bloedgeld' remplacanten ronselden. De middelen die zij gebruikten om personen over te halen in het leger te gaan dienen, waren berucht. Daarnaast verdween een groot gedeelte van het geld, benodigd om een plaatsvervanger te stellen, in de zakken van deze tussenpersonen.

Dat plaatsvervangers en nummerverwisselaars een leuke spaarcent zouden overhouden aan hun verblijf in het leger is nauwelijks waar. Van de 500 tot 700 gulden die werden uitgegeven voor het stellen van remplacanten, ontvingen deze laatsten slechts 200 tot 300 gulden.

De tussenpersonen konden individuele zakenlui zijn, als bijvoorbeeld een cafehouder die een schnabbel wilde bijverdienen, maar ook grotere maatschappijen als 'De eendracht' en 'Eendracht bindt' in Den Haag en de 'Algemeene Nederlandsche militieverzekering maatschappij' in Amsterdam.

In 1898 besloot de liberale minister van Oorlog K. Eland een einde te maken aan het anachronisme dat remplacering inmiddels was geworden. Het dienen in het leger werd voortaan als een plicht beschouwd die niet op de markt gebracht mocht worden.

Dezelfde gevolgen

Wat aan het eind van de negentiende eeuw als sociaal onrechtvaardig werd gezien, heeft binnen de huidige verzorgingsstaat opnieuw ingang gevonden. Een groeiend aantal 'weigeryups' is bereid om tegen betaling van soms vele duizenden guldens aan commerciele bureaus de dienstplicht te ontlopen. De vorm van misbruik van dienstplicht is misschien anders dan een eeuw geleden, de gevolgen zijn het zelfde: de keuze wie wel of niet in dienst moet, wordt afhankelijk gemaakt van de vraag of iemand voldoende geld in huis heeft, en daardoor dreigt opnieuw een leger van proletariers te ontstaan.

Ook wat betreft het ontstaan van een dergelijke ongelijkheid is een belangrijke parallel tussen beide perioden te trekken. De dienstplicht kan als een of andere waar in de handel gebracht worden, omdat slechts een beperkt contingent jonge mannen daadwerkelijk in dienst moet; van algemene dienstplicht is geen sprake. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd ongeveer een kwart van de beschikbare mannen opgeroepen; van de lichting 1991 gingen niet meer dan 43 000 van de ruim 102 000 beschikbare jonge mannen in het leger.

Deze ongelijke verdeling van de dienstplichtlast creeert een hevige concurrentie tussen hen die in dienst moeten en hen die eraan trachten te ontsnappen. De dienstplicht dreigt hierdoor net als in de vorige eeuw een loterij te worden die een ieder die de middelen of de kennis bezit, zal trachten te ontvluchten. Een uitstekende markt derhalve voor potentiele dienstplichtspeculanten.

Een projectgroep die Defensie moest adviseren over het voorkomen van misbruik van de regelgeving met betrekking tot de Wet Gewetensbezwaarden, kwam een aantal weken geleden met de aanbeveling de juristenbureaus de wind uit de zeilen te nemen door de beroepsprocedure aanmerkelijk te verkorten.

De vraag is of deze maatregel zal helpen. De wortel van het probleem wordt niet aangepakt. Zolang de dienstplicht namelijk niet algemeen of afgeschaft is, maar er een beperkte vorm van dienstplicht bestaat, zullen profiteurs dankbaar gebruik maken van deze ongelijkheid.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden