Beeldraadsels van Magritte komen uit een literaire bron
Oude tijden keren weerom: bijna veertig jaar na de eerste roemruchte presentatie is René Magritte terug in Boijmans Van Beuningen. Maar nu wel met een nieuwe visie.
Over zijn eigen schilderijen heeft René Magritte eens gezegd dat er geen betekenis in verborgen ligt. „Al bestaat het misverstand”, voegde hij eraan toe, „dat mijn werk symbolische betekenis zou hebben.” Die laatste, zeer cryptische toevoeging, maakte de woorden van Magritte minder geloofwaardig.
Kunsthistorici zochten naar psychologisch te verklaren waarheden in het oeuvre van Magritte. Het liefst wilden ze die in keurig gerubriceerde lijstjes panklaar voor de onwetende kijker opdienen. Zo zou de combinatie van de kanonlopen en de bijbehorende ronde kogels voor het mannelijke versus het vrouwelijke staan, en zouden de dubbelportretten (een man kijkt zichzelf in een spiegel op de schouders) introspectie inhouden.
In de hoogtijdagen van de populariteit van de Belgische schilder verschenen zijn schilderijen dan ook te pas en te onpas op boekomslagen, als illustratie van medisch-psychologische dossiers en ander populair-wetenschappelijke lectuur. Hoogste tijd dus om na een periode van teruglopende belangstelling voor de schilder eens te kijken hoe het werk op zijn juiste merites kan worden bekeken.
De presentatie ’Voici Magritte’ in Boijmans Van Beuningen komt bijna veertig jaar na het laatste grote Magritte-retrospectief dat in 1967 kort voor zijn dood in het Rotterdamse museum openging. In de jaren zestig en zeventig was het museum the place to be voor de liefhebbers van het magisch- en surrealisme waar in die tijd vrijwel elke fantastisch-realist van enige importantie te zien was.
Binnen deze beweging waren de Belgen in de meerderheid: België is niet voor niets het land waar de verbeelding aan de macht is, veel meer dan in de Noordelijke Nederlanden, waar het surrealisme nooit veel verder is gekomen dan Kor Postma en Jopie Moesman en de magisch-realisten Carel Willink, Dick Ket, Raoul Hynckes (van origine trouwens ook een Belg), Wim Schumacher en Pijke Koch.
In Boijmans werd Magritte, als voorman van de Belgische surrealistenbeweging, even hoog ingeschat als Salvador Dali van wie hij echter qua mentaliteit in grote mate verschilde. Een van de gevolgen was dat de tentoonstelling van 1967 vooral de olieverven liet zien en weinig moeite deed om ’het raadsel’ Magritte te ontcijferen.
Nu, met deze presentatie van vooral veel werken op papier (collages, gouaches, tekeningen en zo-maar-schetsjes) naast olieverven uit de eigen collectie is het beeld anders. Door voor een educatief model te kiezen – niet een explicatie, een duiding van de schilderijen, maar de houding van de kunstenaar als schilder verklaard – blijkt Magritte gedemythologiseerd te worden.
Dat moet ook de opzet zijn geweest van de samensteller van de expositie, de Brusselaar Michel Draguet, die directeur is van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België en zodoende het beheer heeft over een rijke verzameling van weinig vertoond werk op papier van Magritte. Het is in dit verband belangrijk om zijn naam te noemen.
In België zitten de belangrijkste kunstenaars (en dus ook hun pleitbezorgers) verkokerd in de diverse musea. Door voor Draguet te kiezen, kies je tegen Willy VandenBussche die het PMMK, het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst in Oostende leidt en daar een smaakvolle collectie Belgische fantastisch-realisten beheert (met naast Magritte die hem zeer na aan het hart ligt bijvoorbeeld ook Leon Spilliaert, Paul Delvaux en James Ensor).
Voor Draguet is Magritte allereerst een productieve beeldmagiër, die zijn beste werk op het grensvlak van taal en beeld positioneerde. Op dat gebied ging Magritte in de jaren twintig verder dan Picasso die doorgaat voor de eerste schilder die met behulp van krantenknipsels teksten, soms ook alleen maar woorden in zijn stillevens introduceerde.
Bij Magritte hebben teksten een poëtische klank, je moet ze in samenhang met het beeld lezen en veel minder op hun visuele waarde inschatten. Neem Magritte’s belangrijkste schilderij met de tekst ’Ceci n’est pas une pipe’, terwijl er toch echt wel een pijp op staat. In de vorm van een gouache draagt het werk de titel ’La trahison des images’, in het Nederlands is dat ’Woordbreuk der beelden’.
Kort na deze gouache maakte Magritte een tweede versie die hij dezelfde titel gaf, maar nu met een nieuw bijschrift: ’Ceci continue de ne pas être une pipe’ (Dit blijft geen pijp te zijn). Voor Magritte moest de werkelijkheid vooral de werkelijkheid blijven. Een afbeelding in de vorm van een schilderij of tekening (bij hem blijft trouwens een hiërarchie tussen de verschillende middelen afwezig) betekent hooguit een illusie, een flauwe afspiegeling van de waarheid en veel meer een poëtische verhandeling van degene die de keus maakte. En om de verwarring nog eens lekker te vergroten verscheen er van zijn hand een voorstelling waarop het schilderij met het oorspronkelijke opschrift op een ezel is te zien waarboven vrij in de ruimte, als was het een wolk, een pijp zweeft.
Met zwevende wolken had Magritte trouwens ook veel op. Ze verschijnen als drijvende rotsblokken, fladderende vogels en bolhoedmannetjes boven en in het landschap. Ook hier overheerst in de intentie van de maker het woord, al blijft de tekst in een visuele vorm behouden.
Dit onderzoek naar de ’taalvaardigheid’ van René Magritte (die als Brusselaar bovendien Frans sprak, hij verkeerde in Parijs in het surrealistische klimaat dus onder taalgenoten) contrasteert met de wijze waarop Magritte’s naaste collega Salvador Dali altijd wordt uitgelegd.
Bij Dali gaat het om dromen, zijn schilderijen zijn in feite opeenstapelingen van symbolen die in het onderbewustzijn verankerd liggen (liefde, angst, dood, het verglijden van de tijd). Magritte daarentegen droomt nooit stilletjes weg. Hooguit droomt hij hardop. Magritte als schrijver die het beeld op de plaats van het woord zet, het is inderdaad een nieuwe visie.