Banda droomt weer van muskaat

Jan Pieterszoon Coen liet in 1621 de bevolking van 'nootmuskaat-eiland' Banda grotendeels uitmoorden. Bijna vier eeuwen later hoopt Paulus van den Broeke de muskaathandel nieuw leven in te blazen. "Gouden tijden komen terug."

REPORTAGE | ESTHER DE JONG | BANDA BESAR

Metershoge kanariebomen bieden schaduw aan eeuwenoude nootmuskaatbomen: de takken gekromd, de bast gebroken. De golven van de blauwgroene Bandazee rollen ritmisch op het strand, ze bereiken bijna nooit de enorme toegangspoort tot nootmuskaatperk Groot Waling.

Binnen de omheining van deze nootmuskaatplantage zit Paulus 'Pongky' van den Broeke op zijn knieën, hij begraaft tientallen muskaatnoten, die moeten uitgroeien tot stekjes voor een grote order uit Seram. Pongky is de laatste perkenier op de Banda-eilanden, als dertiende generatie een nazaat van soldaat Jan van den Broeke die er vierhonderd jaar geleden voet aan wal zette.

Die eerste jaren waren niet makkelijk, vertelt Pongky: "Mijn voorouders werkten hard, ze moesten onderling concurreren. Mijn stambetovergrootvader was een autodidact. Hij had aanvankelijk geen enkele ervaring met het verbouwen van nootmuskaat. Hij had alleen een summiere instructie en leerde de rest door ervaring, en van zijn slaven."

Jan van den Broeke is een voorbeeld van een Europeaan die op Banda is gebleven vanwege zijn vrouw en kinderen, meent onderzoeker Bart Westenbroek. "Over hem is bijna niets bekend. Zijn vrouw kwam uit Azië en zijn kinderen waren dus mestiezen. Mogelijk was hij tot zijn dood werkzaam voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie."

De eerste perkeniers waren avonturiers, (ex-)werknemers van de VOC en oud-soldaten. "Dat waren geen lieverdjes. Eerder uitschot", vertelt Westenbroek, die werkt aan een promotieonderzoek voor de Universiteit Leiden naar het nootmuskaat-monopolie. "Iedereen kon zich aanmelden voor een perk. Waarschijnlijk betaalden de eerste perkeniers niet voor een perceel. De VOC had haast met de uitgifte. Er waren immers met spoed heel veel handen nodig voor de nootmuskaatoogst."

Haast omdat de toenmalig gouverneur-generaal van Nederlands Indië, Jan Pieterszoon Coen, in 1621 een deel van de bevolking op de eilandengroep had laten uitmoorden. Het geurende goud kon dus niet worden geoogst. De Bandanezen die deze wrede massaslachting overleefden, vluchtten naar slecht bereikbare gebieden, afgeschrokken door de op bamboe spiesen gestoken hoofden die werden tentoongesteld aan de rand van afgebrande dorpen.

De dorpen waren misschien verwoest door de legermacht van 1600 Nederlandse soldaten en 80 Japanse huurlingen, de nootmuskaatbomen bleven ongeschonden. De landerijen waarop deze bomen stonden, werden tussen 1621 en 1630 door Coen afgeperkt. De perkeniers kregen de perken in leen en mochten de nootmuskaat en foelie uitsluitend aan de VOC leveren, tegen een vaste prijs. "Wie de specerijen bezat, was verplicht ze te leveren aan de VOC. Die regel gold voor iedereen."

Paulus van den Broeke, de oudste zoon van Jan van den Broeke, werd in de jaren '60 en '70 van de 17de eeuw de grootste perkenier van de Banda-eilanden. Een van zijn perken leverde omstreeks 1690 bijna 24.000 pond muskaatnoten en 6.000 pond foelie en telde 160 'zielen' en 55 slaven. De Heren Zeventien verhandelden nootmuskaat en foelie tegen woekerprijzen: een pond foelie werd in 1750 gekocht voor 45 cent en vervolgens voor 6,40 gulden verkocht op de Europese markt.

Toch ging het goed met de perkeniers in het kleine Banda. In de achttiende eeuw bouwde Frederik van den Broeke het perkeniershuis op Groot Waling. Pongky wijst met trots naar de dikke muren van koraal. Hij glimlacht. "Mijn voorvaderen beseften niet hoe goed hun leven was."

De rijkdom en weelde van de muskaatplanters was inderdaad groot. De verhalen over geïmporteerd marmer en met rijksdaalders geplaveide vloeren in perkenierswoningen doen nog steeds de ronde. Net als grote glazen kroonluchters, dure tapijten en andere kostbaarheden die naar de kleine archipel werden vervoerd. Niet alleen aten en dronken de perkeniers zich rond aan dure Europese spijzen, zij lieten zich vervoeren in vergulde rijtuigen en hielden muziekavondjes en danspartijen.

Het leven was goed totdat in de 19de eeuw de verkoop terugliep. De perkeniers moesten concurreren met andere gebieden, het Hollandse monopolie was gebroken. De slavernij werd afgeschaft en maakte plaats voor betaalde arbeid. Niet veel later werd het alleenrecht van de vroegere VOC op de koop en verkoop opgeheven. De perkeniers werden overgelaten aan de vrije markt. De handel leefde even op toen rond 1870 in de Engelse productiegebieden nootmuskaatbomen verloren gingen door besmettelijke ziekten. Vanaf 1880 kelderden de prijzen voorgoed, door overproductie stortte de markt in. Er viel nog maar weinig te verdienen aan de handel. De tuinen vervielen en werden verkocht.

De Tweede Wereldoorlog kwam en de Japanners kapten veel eeuwenoude kanariebomen voor een beter, strategisch, zicht op de zee. De perkeniershuizen werden van al hun luxe beroofd. "De Japaners namen mijn opa en vader gevangen. Na de onafhankelijkheidsverklaring mochten zij terug naar Banda, maar de regering had alles ingenomen: de huizen, de nootmuskaatperken, alles."

Dit was een doorn in het oog van Wim van den Broeke, de vader van Pongky. Hij zette alles op alles om zijn perken terug te krijgen. Uiteindelijk werd in 1980 12,5 hectare van Groot Waling teruggegeven. "Een schrale troost. Mijn vader was blij, maar het was slechts een fractie van wat onze voorvaderen ooit in hun bezit hadden", zegt Pongky.

Terwijl Wim van den Broeke de plantage herstelde, woonde Pongky in Jakarta. "De hele plantage interesseerde mij niet zoveel. Ik had totaal geen interesse in het perk." Totdat hij in 1992 een telegram krijgt, waarin zijn vader hem sommeert terug te komen. "Ik ging met een zwaar hart en zag hoe moeilijk en stil het leven was." Na veel wikken en wegen besluit hij te blijven, met zijn gezin.

Dan overlijdt zijn vader: "Vlak voor zijn dood drukte hij mij op het hart het werk van mijn voorouders voort te zetten, om nooit te stoppen." Na een paar maanden beginnen de onlusten tussen moslims en christenen op de Molukken. Het geweld slaat over naar de Banda-eilanden en op een avond wordt de perkenierswoning van Ponky aangevallen. Hij ontkomt aan de dood, maar zijn vrouw, twee dochters, zijn moeder en een tante worden om het leven gebracht.

Met zijn twee andere kinderen vlucht Pongky naar Jakarta, ver weg van de Molukken. "Ik wilde nooit meer terug." Uiteindelijk besluit hij het werk van zijn voorouders toch voort te zetten. Hij bekeert zich tot de islam en hertrouwt: "Ik heb het mijn vader beloofd en ik moet het doen. Of ik het nou wil of niet."

Stukje bij beetje herstelt Pongky de plantage op Banda Besar. Hij bouwt een simpel huis naast het skelet van het ooit zo statige perkeniershuis.

De perkenierstuin staat nu vol met stekjes van de muskaatboom. "Ze hebben 700.000 stekjes besteld", vertelt Pongky enthousiast. Met het geld dat hij hiermee verdient wil hij de perkenierswoning in oude stijl herstellen. Voor toeristen én voor zijn nieuwe gezin. De verdriedubbeling van de prijs van nootmuskaat in de afgelopen twee jaar noemt hij 'een geschenk uit de hemel'. "De gouden tijden komen terug. Alleen zullen het nu de Bandanezen zijn die rijk worden van de nootmuskaat."

Het nootmuskaat-monopolie van de Nederlanders
Nootmuskaat heeft via de zijderoute de Europese steden bereikt en werd er mateloos populair. De specerij wordt eerst gebruikt als reukmiddel in kerken en tijdens feesten. Het conserveren van vlees met het poeder komt in de 15de eeuw in zwang, ook beginnen mensen vanaf die tijd raspsels van muskaatnoten door het eten te doen. Daarnaast wordt het allerlei medicinale, bijna magische krachten toegedicht. Een paar gram van de specerij zou mensen genezen van de pest. De nootmuskaatboom gedijt niet overal even goed: de aanwezigheid van een vochtig tropisch klimaat, vulkanische en kalkrijke grond is een must. Pas aan het einde van de 17de eeuw lukt het de Fransen om op Mauritius stekjes tot nootmuskaatbomen uit te laten groeien. De eerste barst in het nootmuskaat-monopolie van de Nederlanders is daarmee een feit. Nu komt nog altijd driekwart van de wereldproductie van nootmuskaat en foelie uit Indonesië. Het Caribische eiland Grenada produceert de rest. Wereldwijd wordt er jaarlijks ruim 10.000 ton nootmuskaat en foelie verhandeld. Het merendeel van de productie gaat naar de Verenigde Staten en West-Europa. Nederland is met 800 ton een grote afnemer.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden