Balkenende IV / Met de VVD als het kan, met de PvdA als het mot
Wat is nu eigenlijk regeren? Jan Peter Balkenende lag nog in de wieg toen minister van sociale zaken Koos Suurhoff (die van de AOW) zei: ’Regeren is bijsturen.’ Nog prozaïscher was A.M. Donner, vader van Piet Hein: „De belangrijkste taak van de premier is te voorkomen dat het woord ’onaanvaardbaar’ valt en niet meer gesust kan worden.’’
In het licht van deze ervaringen is het des te verrassender dat we in de christen-democraat Balkenende al vier jaar een minister-president hebben voor wie regeren wel degelijk vooruitzien is. Sterker nog, hij draagt dat ook met verve uit en plaatst het beleid van zijn kabinetten zonder schroom in het perspectief van 2050, wanneer zijn dochter 51 en de dochter van Wouter Bos 46 jaar zal zijn. „Regeringen overschatten hun invloed op de korte termijn en onderschatten deze op de lange termijn”, zei hij onlangs op basis van een onderzoek van de strategen van zijn Britse ambtgenoot Tony Blair.
Het is niet uitgesloten dat Balkenende zoveel accent op het visionaire karakter van zijn functioneren legt, omdat het crisismanagement hem minder goed afgaat. Het oplossen van alledaagse kwesties, de omgang met de neteligheden van de residentie, waarin zijn voorgangers Kok en Lubbers meesters waren, liggen hem niet. Dat verklaart zeker voor een deel dat hij al aan zijn derde kabinet in vier jaar bezig is en ook dat zijn verhouding met andere grote spelers op de Haagse vierkante kilometer van de macht te wensen over laat.
Toen voormalig Ser-voorzitter Herman Wijffels eindelijk eens de kans kreeg zijn jonge partijgenoot informeel wat wegwijs te maken in de geheimen van de polder, trof hij de premier in het Torentje met aan diens zijde een ambtelijk notulist.
Maar afgemeten aan het doel dat Balkenende zich als CDA-leider heeft gesteld, het omvormen van de verzorgingsstaat tot een participatiemaatschappij, heeft hij met zijn kabinetten belangrijke resultaten behaald. Deze successen, gevoegd bij het gegeven dat hij weet wat hij wil, hebben hem meer politiek gewicht gegeven. Dat hij er tot drie keer toe niet in slaagde het ’onaanvaardbaar’ te voorkomen, wat hem twee kabinetten en een vice-premier kostte, doet daar niet veel aan af.
Handhaaft Balkenende zijn politieke machtsbasis, geworteld in koersvastheid en electorale resultaten, dan ligt een vierde kabinet onder zijn naam in het verschiet. Veel meer dan bij de PvdA en de VVD, vallen bij het CDA man en program samen.
Jelle Zijlstra, een van Balkenende’s idolen, schreef in zijn memoires dat je politici die bezield zijn met een missionaire drift om het land ’uit het diensthuis uit te leiden’, terdege in de gaten moet houden. Niet dat hijzelf geen idealen had, maar die waren eerder ambachtelijk dan visionair. Paradoxaal genoeg zong de cabaretier Wim Kan eind 1966 na de Nacht van Schmelzer, toen Zijlstra een interim-kabinet leidde: ’Waar we heen gaan, Jelle zal wel zien.’
Zoveel blind vertrouwen roept Balkenende niet op. Zijn gebrek aan ambachtelijke ervaring maakte hem de afgelopen jaren kwetsbaar voor hoon en kritiek, zowel bij de Haagse goegemeente als onder burgers voor wie het Zwitserleven wenkte.
Maar nu de economie aantrekt, lijkt hij onder de bevolking weer krediet te winnen. Intussen gaat hij, als een eend die de waterdruppels van zich afschudt, onverstoorbaar door met het uitdragen van zijn missie, geholpen door de ideologen van het wetenschappelijk bureau van het CDA onder leiding van de protestant Ab Klink.
Uit deze missie valt eenvoudig de voorkeur van deze nog betrekkelijk jonge generatie christen-democraten voor regeren met de liberalen te verklaren. Met de VVD is ideologisch een coherenter kabinet te vormen en zijn gemakkelijker stappen naar de participatiemaatschappij te zetten dan met de PvdA.
De sociaal-democraten zijn in hun ogen nog altijd te zeer verknocht aan de verzorgingsstaat en bovendien moet je met hen om elke centimeter beleid eindeloos vechten.
De soepele katholiek Lubbers slaagde daar in de periode 1989-1994 nog wel in, zij het ook al moeizaam; de rechtlijnig denkende protestant Balkenende is er niet voor gebakken.
Daar komt bij dat de opgepoetste leer van de productieve deugd die hij uitdraagt, beter aansluit bij het conservatieve denken in de VVD dan bij de sentimenten in de PvdA. Deze partij was in de afgelopen veertig jaar ook de luidruchtige politieke uitdrukking van de cultúúr van de verzorgingsstaat, die veel christen-democraten in hun hart verafschuwden. Dat gold vooral de individualisering, het idee van zelfbeschikking en de grenzeloosheid in de vrijheidsbeleving.
Balkenende zoekt veel meer aansluiting bij aspecten van de sobere Nederlandse samenleving in de jaren vijftig; niet zozeer het theelichtje, als wel het gegeven dat ’vrijwel iedereen betaald of onbetaald aan de slag was’. In een politieke sleutelrede begin vorig jaar op de Bilderbergconferentie zei hij: „Ik wil zeker niet dat we terugverlangen naar die tijd, maar ik houd wel staande dat we, na de grote welvaartssprong, iets hebben verloren.” Daarmee bedoelde hij het besef „dat welvaart niet vanzelf spreekt, maar inspanning en de bereidheid van iedereen om naar vermogen mee te doen”.
In deze visie zit dus ook een sterk morele lading, waarmee Balkenende vertrouwd is sinds hij in het gereformeerde kerkje van Kapelle hoorde galmen dat ’gij in het zweet uws aanschijns uw brood zult eten’. Zijn streven naar een participatiemaatschappij valt op dit punt samen met zijn ijveren voor herstel van het burgerlijk fatsoen en de gemeenschapszin.
De weerstanden die hij met zijn visie oproept, ook in eigen kring, komen voort uit een beduchtheid voor een harde, kapitalistische samenleving naar Amerikaans model. De CDA-leider heeft zeker een hang naar het calvinistische Amerika, dat ook zijn verre voorganger Abraham Kuyper aantrok, maar in zijn Bilderbergrede zei hij: „Bij alle hervormingen geldt: Nederland is geen VS. Solidariteit wordt hier met een hoofdletter geschreven. Daar sta ik voor.” Dat deze notie hem nochtans niet aanstonds bij de PvdA van Bos brengt, komt door zijn opvatting dat solidariteit vooral een opdracht is aan burgers en organisaties in de samenleving, niet louter een norm voor wat de overheid moet doen.
De onderstromen in Den Haag, kronkelend van de Bezuidenhoutseweg naar de Kneuterdijk en omgeving, hebben de afgelopen tijd een bedding geslepen voor een kabinet van PvdA en CDA, maar of dat er komt, is geenszins zeker.
De sociaal-democraten hebben hun laatste ideologische veren afgeschud omwille van een ’prettig pragmatisme’. Dat geeft het politieke profiel van het enfant chéri Wouter Bos iets vaags en onbestemds. Van zijn kortstondige flirt met het Scandinavisch model, waarin de overheid garant staat voor werk en sociale zekerheid, zijn nog maar weinig sporen terug te vinden. Daarentegen wil de partij nu ineens het mes in de overheid zetten.
Het koopmansprofiel van de VVD van Rutte vertoont vertrouwder trekken, zeker nu de partij de integratie van immigranten in een economisch in plaats van cultureel perspectief zet.
Het kamerlid Anouchka van Miltenburg gaf vorige week een staaltje van de andere geest die waait met de oproep ’niet meteen in de kramp te schieten’ vanwege Donners getheoretiseer over invoering van de sjaria in Nederland. Hirsi Ali lijkt totaal vergeten.
Bij alle drie de partijen geldt de vraag in hoeverre hun inzet op werken, werken en nog eens werken zich verdraagt met de eisen die ’het goede leven’ stelt.
Balkenende formuleerde vorig jaar als voorwaarde voor verlenging van het aantal arbeidsuren, dat het werk goed kan worden gecombineerd met zaken als zorg voor het gezin en studie. Maar vooral zijn partij en de VVD voeren de spanning tussen de generaties en de druk op gezinnen op door hun keuze ouderen niet (meer dan tot nu toe) aan de AOW te laten meebetalen.
Alles hangt af van de verkiezingsuitslag. Als het CDA de grootste wordt, gaat Balkenende met de VVD regeren als het kan, met de PvdA als het mot. Maar hij moet ook oppassen, want een coalitie Bos-Rutte-Halsema, in de wandelgangen al aangeduid als ’Nieuw paars’, is ook een mogelijkheid.