Augustinus en de tijd

Aurelius Augustinus (354-430) is een van de weinige kerkvaders die ook nu nog figureren in elke geschiedenis van de filosofie. Dat heeft hij met name te danken aan zijn bespiegelingen over de tijd. Augustinus was de eerste denker die zich serieus met het probleem van de tijd bezighield. Daar was hij zijn tijd ver mee vooruit. Overigens was hij ook nog op een ander punt zijn tijd ver vooruit: hij was de eerste, en lange tijd de enige, die een heuse autobiografie -in de vorm van een vierhonderd pagina's tellend gebed tot God- schreef, de Confessiones ('Bekentenissen'), waarin zijn bekeringsgeschiedenis uiteraard een prominente plaats inneemt.

Hans Driessen

De aanleiding voor zijn bespiegelingen over de tijd is van religieuze aard. Het is de vraag van de Manicheeërs die Augustinus dwingt om zich met Gods hulp een begrip te vormen van 'de tijd'. De vraag luidt: 'Waar was God aan bezig alvorens Hij de hemel en de aarde maakte? En als er een tijd was waarin God bestond maar nog geen wereld, wat bewoog Hem er hem dan toe die wereld alsnog te scheppen? Had Hij dan soms niet genoeg aan zichzelf?' Het is in feite de oervraag van alle filosofie: waarom is er iets en niet veeleer niets?

Maar hoe belangrijk die vraag ook moge zijn, hier interesseert ons iets anders: namelijk de veronderstelling die aan die 'ketterse' vraag ten grondslag ligt. Als je zegt dat God op zeker moment in de tijd besloot de wereld te scheppen, ga je er stilzwijgend van uit dat de tijd onafhankelijk van God bestaat, dat er dus een tijd was voordat God het scheppingsproces aanvatte. En dat is uiteraard een onverdraaglijke gedachte voor de vrome Augustinus, want er zou iets bestaan wat niet door God gemaakt was: de tijd.

Maar omdat alles door God gemaakt is, is ook de tijd door hem gemaakt. De tijd gaat dus niet vooraf aan God, maar God gaat vooraf aan de tijd. In de enigszins cryptische bewoordingen van Augustinus: 'Alle tijden zijn door U (God) gemaakt en vóór alle tijden zijt Gij en er is nooit een tijd geweest dat er geen tijd was. Er is dus ook geen tijd geweest dat Gij nog niets gemaakt had.' Kortom de wereld is niet in de tijd, maar met de tijd geschapen.

En dan volgt de passage waarin we het ongemakkelijke gevoel zullen herkennen dat ook ons bekruipt wanneer ons de wat-vraag wordt gesteld: 'Wat is de tijd? Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.' Het is het eeuwigdurend probleem dat we vaak niet in staat zijn iets wat we aanvoelen duidelijk onder woorden te brengen. Een minder filosofisch ingesteld iemand zou hierop zeggen: waarom moet je het dan zo nodig onder woorden brengen. Dat je het weet is toch al genoeg? Maar met zo'n antwoord neemt Augustinus geen genoegen; hij wil het weten. Na bladzijden lang vertwijfeld over de tijd gefilosofeerd te hebben, waarbij hij onder andere tijd met beweging in verband brengt, schreeuwt hij het als het ware uit: 'Ik weet nog steeds niet, o Heer, wat de tijd is hoewel ik er onafgebroken over spreek. Of weet ik misschien niet hoe ik moet zeggen wat ik weet?'

Met de moed der wanhoop probeert hij het maar weer opnieuw. Hij vraagt zich af wat er werkelijk is aan de tijd en komt tot de slotsom dat alleen het heden, met andere woorden de tegenwoordige tijd bestaat. Het verleden bestaat slechts in de herinnering, de toekomst slechts in de verwachting. Verleden en toekomst hebben dus geen objectief bestaan; alleen het heden bestaat. En toch spreken we van drie tijden: verleden, heden en toekomst en we weten precies wat we er onder verstaan.

En nu zet Augustinus een stap die hem, althans op dit punt, een moderne denker maakt. Zou het niet zo zijn, vraagt hij zich af, dat verleden en toekomst aspecten zijn van de ene tijd, namelijk de tegenwoordige tijd. En dan volgt de crux van zijn hele betoog: 'Wanneer we zeggen dat er drie tijden zijn bedoelen we: een tegenwoordige tijd van het verleden, een tegenwoordige tijd van het tegenwoordige en een tegenwoordige tijd van het toekomstige.' Deze drie tijden bestaan nergens anders dan in onze ziel (wij zouden zeggen: psyche) en ze corresponderen met drie vermogens van de ziel: het verleden met de herinnering, het heden met de aanschouwing en de toekomst met de verwachting. De drie tijden zijn dus niets anders dan de manier waarop wij de continue stroom van de tijd indelen.

Kortom, de tijd is iets subjectiefs. Daarmee heeft Augustinus een omwenteling veroorzaakt in het denken over de tijd. Na hem zou het nog vele eeuwen duren voordat er weer iemand, een 'echte' filosoof dit keer, fundamenteel over het begrip 'tijd' zou nadenken: Immanuel Kant (1724-1804). Augustinus als wegbereider van de grote Kant -niet slecht voor een eenvoudige kerkvader.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden