Column
Atheïsten als Stephen Fry zitten vast in de 17e eeuw
In de week waarin Nederland bakkeleide over de vraag of Jezus echt bestaan heeft, woedde er op de internationale sociale media een klassieke theologische discussie over de theodicee, de vraag waarom een goede almachtige God kwaad toestaat. De aanstichter ervan was de Britse acteur Stephen Fry. Die had zich in een televisieinterview weinig vleiend uitgelaten over God zelf. 'Stel dat het allemaal tóch waar was,' zo had de interviewer hem voorgelegd, 'en u komt aan de hemelpoort oog in oog te staan met God. Wat zou u dan tegen hem zeggen?'
Er trok een schaduw over Fry's gezicht. 'Beenkanker bij kinderen, waar slaat dat op?' vroeg hij fronsend. 'Hoe durft U een wereld te scheppen met zoveel ellende die niet ónze schuld is? Waarom zou ik ontzag moeten hebben voor een wispelturige, kwaadaardige schepper van een wereld vol onrechtvaardigheid en pijn?'
'En op zo'n manier denkt u binnen te kunnen komen?' zuchtte de interviewer vermoeid. Het was een mooi televisiemoment, al was het maar vanwege de radeloosheid op diens gezicht. Maar een beetje verbijsterend was Fry's tirade wel. Want plotseling leek het theologische debat zo'n twee, drie eeuwen in de geschiedenis te zijn teruggezwiept, alsof er in de tussentijd niets noemenswaardigs meer was gezegd. Dat kwam Fry te staan op een intelligente schrobbering in een column van de blogger en historicus Tim Stanley in The Telegraph.
Zou de acteur werkelijk denken dat gelovigen zich door de eeuwen heen nog nooit het hoofd hadden gebroken over het dilemma dat hij opriep, vroeg Stanley zich af. Nooit werd dat probleem feller en met meer denkkracht bediscussieerd dan eind zeventiende, begin achttiende eeuw.
Intellectueel vuurwerk
Het intellectuele vuurwerk tussen Leibniz, Malebranche en Arnauld is een paar jaar geleden door de historicus Stephen Nadler mooi beschreven in zijn boek 'De best mogelijke wereld'. Met enige geluk is het in de ramsj nog wel te vinden.
Hun rationalistische antwoorden zijn de onze niet meer. De theologie werd romantisch, hermeneutisch, historisch-kritisch, dialectisch en narratief - misschien wel vooral omdat de kwestie van de 'rechtvaardiging' van God haar kwellen bleef. Ze eindigde in de bijna ontbeantwoordbare vraag of en hoe er na Auschwitz nog te geloven valt. Daarop pretendert de theologie al lang niet meer hét antwoord te hebben. Veeleer stelt ze haar steeds weer opnieuw - om nooit meer te vergeten.
En dus is ook haar God al lang niet meer de almachtige en van de weeromstuit wrede heerser die Fry uit de rommelzolder van het geloof opdook. Hij is de belichaming van het slachtoffer geworden - in de figuur van de al dan niet historische gekruisigde.
Oorlog van eergisteren
Er is in de afgelopen eeuwen in het denken van theologen, kerkleiders en gelovigen heel wat gebeurd. Maar het gros van de militant atheïstische aanvallen op alles wat naar godsdienst riekt trekt zich daar niets van aan. Bijna steeds blijken de verdedigers van de verlichte moderniteit een oorlog te voeren van ver vóór eergisteren. Ook in Nederland waan je je regelmatig terug in de zeventiende eeuw.
Wie als natuurkundige vandaag de dag een discussie zou willen uitvechten in termen uit de tijd van Newton, zou zichzelf belachelijk maken. Maar zodra de theologie om de hoek komt kijken, blijkt dat criterium verdwenen als sneeuw voor de zon. Waarschijnlijk omdat theologie bij voorbaat niet serieus genomen wordt. En waarom zou je iets wat je intellectueel veracht niet op een intellectueel verachtelijke manier behandelen?
Ooit had ik een korte twitter-discussie met een politicus die na een eminente wetenschappelijke carrière minister geworden was. Theologie en bijbelkennis waren niet zijn sterkste kant - en dat wreekte zich soms in nogal ondoordachte schimpscheuten. Ik stelde hem een deal voor. In zijn vakantie zou hij één serieus boek moeten lezen over de stand van de huidige theologie. Ik van mijn kant zou me door hem er een laten aanraden over zíjn vakgebied. Maar er is niets van gekomen. Hij had wel iets beters te doen.