Naschrift
Arnold van Piekeren (1980-2017) maakte zelf de beste grappen over zijn lengte
Als Arnold van Piekeren begon met zijn biologieles, hingen de leerlingen aan zijn lippen. Het liefst bleven ze de hele dag in zijn klas zitten. Zo klein als hij was, met zijn lengte van 1 meter 13, zo groots was hij in zijn aanwezigheid.
Levenslustig, ontwapenend en met de nodige zelfspot ging hij door het leven. Bij Van Piekeren hoefde je geen grapjes te maken over zijn lengte, dat deed hij zelf en daar was hij goed in. Door zijn kleine verschijning was de aandacht altijd direct op hem gericht. Op een ongedwongen manier maakte hij er een opmerking over en oogstte zo veel respect. Niemand kon om Arnold van Piekeren heen. Hij kroop een beetje onder je huid, op een positieve manier.
Grote moeite had hij met het stempel 'gehandicapt zijn'. Hij was het alleen als het hem uitkwam, zoals bij een parkeervergunning regelen in de stad. Zijn groeistoornis zorgde voor uitdagingen, maar zodra mensen zeiden dat hij iets niet kon, zette hij hen meteen op hun nummer. Hij bepaalde zelf wel wat hij wel en niet kon. En zei vervolgens: 'Ik kan alles.' Zijn motto: 'Don't fuck met de kabouter'.
Groeistoornis
Arnold van Piekeren werd op 9 december 1980 in Hattem geboren als tweede zoon van timmerman Jaap van Piekeren en Dirkje Pleiter. Arnold had nog een broer, Joachim. Al snel maakten zijn ouders zich zorgen over hun erg klein blijvende zoon. Na een jaar werd die angst bevestigd door de diagnose McKusick, een zeldzame groeistoornis waarbij de kraakbeencellen niet goed groeien. In het gezin werd er weinig ophef over gemaakt; er waren krukjes en aan de deurklink hing een touwtje, zodat hij zelf de deur kon openen. Verdere aanpassingen waren niet nodig. Zijn ouders zeiden: 'Buitenshuis is ook niet alles aangepast. Je kunt beter kijken of je het zelf kunt oplossen.'
Arnold doorliep de reguliere lagere school in Hattem, had genoeg vrienden en werd nauwelijks gepest. Op een dag was hij het wel zat dat hij almaar door klasgenootjes werd opgetild. Tijdens de weekafsluiting verstopte hij zich in een doos, sprong daaruit en riep: 'Ik ben Arnold, ik ben klein, maar jullie hoeven me niet te helpen, ik kan alles zelf.' Zo regelde hij dat.
Dol was hij op meester Stukker, die hem fysiek uitdaagde en hem weerbaar maakte. Als hij weer eens ziek was speelde hij eindeloos met lego en op fitte dagen trok hij met vriend Ab naar zijn hut op het landje van opa. De verlegen Ab en de goedgebekte Arnold vulden elkaar goed aan en zouden altijd vrienden blijven. Het liefst zat hij voorop de fiets bij vader, ook een natuurliefhebber, die hem alles vertelde over bomen en planten.
Overleden vader
Toen Arnold vijf was liep hij, samen met zijn broer, aan de hand van zijn vader op weg naar een timmerklus. Onderweg zakte zijn vader plots in elkaar en overleed ter plekke. Zijn dood had veel impact op Arnolds leven, meer nog dan zijn klein zijn. Zijn moeder, liefdevol en kordaat, had het zwaar. Gelukkig ontfermden twee ooms en een buurman zich over de jongens. Ook opa van vaderskant speelde een belangrijke rol: op zijn land verbouwde Arnold allerlei groenten, fruit en kruiden - iets wat hij altijd zou blijven doen, het liefst bijzondere, zoals paarse tomaten en witte aardbeien.
In zijn puberteit kreeg Arnolds moeder een relatie met Peter van Vliet. Samen met zijn broer maakte hij het zijn stiefvader niet makkelijk, maar later bouwden ze een prima band met hem op. Nu er weer een man in huis was, voelde Arnold meer ruimte. Hij wilde graag op zichzelf gaan wonen. Nadat hij eerst de mavo en daarna de middelbare en hogere laboratoriumschool had afgerond, ging hij op kamers. Hij rook de vrijheid, wilde voluit leven - en snel. Hij ontdekte in die tijd, na het lezen van medische literatuur, dat hij niet oud zou worden.
Aanvankelijk werkte Arnold succesvol als laborant in het Academisch Ziekenhuis Groningen, maar nog liever wilde hij arts worden. Om de toelatingscommissie voor de geneeskundestudie niet te verrassen met zijn verschijning belde hij van tevoren op. De keiharde afwijzing die direct volgde - puur vanwege zijn lengte - raakte hem diep. Op andere momenten in zijn leven liet hij zich niet uit het veld slaan, maar deze keer vocht hij de beslissing niet aan. Later kreeg hij spijt. 'Ik weet zeker dat ik een dijk van een arts was geworden.'
Arnold wilde zich blijven ontwikkelen: hij haalde zijn eerste- en tweedegraads onderwijsbevoegdheden en een master in de biomedische wetenschappen. Hij ging biologieles geven aan het Vossius Gymnasium, het Spinoza Lyceum en tot slot aan het Fons Vitae Lyceum in Amsterdam. Zodra een werkgever begon over een gehandicaptenregeling of subsidiepot vertrok hij subiet. Hij wilde voor vol worden aangezien: hij was een gewone docent met een normaal salaris. Het enige dat hij bij de conciërge regelde was een plank tussen zijn bureau en het bord, zodat hij wat hoger stond.
Een 9.8 van de leerlingen
Vanaf dag één liepen de leerlingen met hem weg. Brugklassers hoorden al snel dat je bij Van Piekeren moest zijn: op de site Beoordeelmijnleraar.nl kreeg hij de score 9.8. Zijn humoristische, inspirerende en soms chaotische lessen draaiden vooral om verantwoordelijkheid. Niet alleen hijzelf, ook de leerlingen hield hij verantwoordelijk voor de les. In zijn klaslokaal deden de leerlingen het licht aan; daar kon Arnold niet bij. Als ze niet opletten, sprong hij op de tafeltjes. Beroemd waren zijn lessen seksualiteit met estafettewedstrijdjes in het zo snel mogelijk omdoen van een condoom om een dildo. Dan genoot hij het meest. Eerst mochten de leerlingen lekker huiveren bij het snijden in een koeienoog, maar daarna moesten ze knoerthard werken. En dat deden ze ook.
Arnold was voor velen een vertrouwenspersoon. Bij hem kon je anders zijn. Met lastige leerlingen sloot hij bondjes en straf gaf hij met een glimlach: 'Ik doe mijn werk met plezier en straf geven hoort bij dat werk'. Hij kreeg de grootste dwarsliggers enthousiast voor het vak biologie. Als docent moet je acteren, het is kleinkunst, vond hij. 'Ik sta graag in het middelpunt van de belangstelling. Ik houd ervan zelf de kennis in de hoofdjes te proppen en dan al die bedenkelijke kopjes mijn les te zien verlaten. Dan ben ik op mijn best, loop ik in zuivere euforie de klas uit.' Aan het nakijken van stapels proefwerken had hij een broertje dood.
Lymfeklierkanker
Hij knokte om te blijven werken toen hij in 2013 lymfeklierkanker kreeg. De behandeling was succesvol, maar de schade aan zijn afweer en botten maakten hem breekbaar. 'Ik was veranderd. Bij mij ontbrak iets waar het mij nooit aan ontbrak: het vertrouwen in mezelf.' In de drie jaar erna keerde hij steeds terug naar de klas. Uiteindelijk stuurden collega's hem naar huis - ze zagen dat het niet meer ging. Dat toegeven was moeilijk. Toen hij uiteindelijk werd afgekeurd deed dat zeer.
Arnold vroeg zich geregeld af hoe lang hij nog had. Tot dat moment wilde hij vooral genieten met zijn vrouw Fenneke Blom, met wie hij samen was sinds zijn afstuderen aan de universiteit. Ze viel op zijn charme, humor en heerlijke kookkunsten. Hij leerde haar leven in het nu. Arnold had een bucketlist met daarop de witte haai zien, dus reisden ze naar Zuid-Afrika om in een kooi tussen witte haaien te zwemmen. Of hij riep op een avond: 'We gaan uit eten, want het is vandaag lievemeisjesdag'. Hij verraste altijd, was sprankelend en vrolijk. Ook als hij veel pijn had.
Samen met Fenneke droomde hij van een kind. 'Als de rechte weg ernaartoe niet werkt, dan nemen we de slalomroute.' Een kind op de wereld zetten met zijn genetische 'pretpakket' wilde Arnold niet. Ze kozen na veel praten voor een zaaddonor. Beiden wisten gelijk wie dat moest zijn. Toen die vriend positief reageerde, dagdroomde Arnold eindeloos over hun baby. Het stel had ook al een naam. Op de avond dat ze het donorcontract zouden afmaken, kreeg Arnold een epilepsieaanval. Daarna verslechterde zijn gezondheid steeds verder. Zijn weerstand was minimaal, bij het minste of geringste werd hij doodziek.
Luchtwegontstekingen speelden hem parten en hij had bijzonder veel pijn. Hierbij ging hij vele grenzen over. Hij had het zwaar, voelde zich depressief, maar vocht zich er steeds weer uit. Er bleef altijd iets om voor te leven. Hun kinderwens verdween verdrietig genoeg in de ijskast. Op het bedankkaartje na zijn overlijden stond: 'Je mag best huilen, maar je moet ook weer lachen.' Zoals toen hij nog één keer samen met Fenneke op de fiets door Amsterdam reed. Zij had zo'n klein zadeltje op haar frame gemonteerd waar Arnold op zat. Net als destijds bij zijn vader, gezellig voorop, hardop lachend en genietend van hun tocht.
Arnold van Piekeren werd geboren op 9 december 1980 in Hattem. Hij overleed op 24 september 2017 in Amstelveen.
In Naschrift beschrijft Trouw het leven van onlangs overleden bekende of heel gewone mensen. Een tip voor Naschrift? Mail naar naschrift@trouw.nl