'Arbeit macht frei'
Eind oktober zal, als alles goed gaat, het eerste deel van 'Het Verhaal Gaat . . .' verschijnen, waarin ik de verhalen van de eerste vijf boeken van het Oude Testament hervertel met de nodige uitleg tussen de regels door. Proeven van die hervertellingen lees ik van tijd tot tijd in den lande voor; van de op- en aanmerkingen van mijn gehoor maak ik vervolgens een dankbaar gebruik om het manuscript te verbeteren.
Onlangs had ik weer zo'n try out in de provincie, en na afloop sprak een alleraardigste mevrouw mij aan. Zij had een licht Duits accent. Ze vroeg zich af waarom ik in de toelichting op die verhalen zo dikwijls aan de Tweede Wereldoorlog refereer.
Ik had zojuist uit de Mozes-verhalen voorgelezen, en inderdaad, als je vertelt over de gruweldaden door de farao van Egypte aan Israël bedreven, dan dienen de parallellen met Hitler, de farao van het Derde Rijk, zich voortdurend aan. Om duidelijk te maken dat het in het boek Exodus niet om de vaderlandse geschiedenis van Israël gaat, maar om heidendom en tirannie van alle tijden, wil ik die verhalen nog wel eens actualiseren met voorbeelden uit een recent verleden.
Neem het verhaal van Mozes en Aüron die voor de troon van de koning van Egypte verschijnen. “Zo zegt de Heer, de God van Israël: laat mijn volk gaan! Laat ons drie dagreizen de woestijn intrekken om onze God te aanbidden.”
“Ik ken die God van jullie niet”, zei de farao.
Nee, dat was Mozes en Aüron wel duidelijk. De man kende God noch gebod. “Ik ken jullie God niet, en ik laat jullie ook niet gaan. Vrijheid? Aan je werk! Tichelstenen bakken! Arbeit macht frei!”
Vooral aan dat cynische Arbeit macht frei had die mevrouw zich gestoten, terwijl ik het er juist om dat cynisme in had gezet. De mevrouw had ook liever dat ik over nazi's sprak en niet over Duitsers. “Vindt u het goed, wanneer ik u er een brief over stuur?”
Ze vond het kennelijk prettiger een en ander rustig op te schrijven in plaats van het mondeling te melden, staande in een zaaltje met anderen eromheen. Toen ik de brief kreeg, begreep ik waarom.
De vrouw schreef dat haar ouders Duitsers waren. Maar geen nazi's! Haar vader behoorde tot de eersten in Duitsland die tegen het opkomend nationaal socialisme in verzet kwamen. Hij had daar reeds in 1933/1934 in de gevangenis voor moeten boeten.
Nog voor de oorlog was hij met achterlating van al zijn bezittingen, samen met zijn gezin naar Nederland gevlucht. Van hieruit wilde hij zijn verzetswerk voortzetten en door middel van publicaties zijn land en de wereld waarschuwen voor de catastrofe die op handen was. Ze kwamen in Amsterdam wonen, op de Overtoom, boven een garage. Ze hielden zich in leven door de verkoop van de familiejuwelen, die ze in een kistje hadden meegenomen. Hun naam veranderden ze in de naam van zijn Nederlandse moeder.
Toen de nazi's (ik schrijf nu maar even geen 'Duitsers') Nederland binnenvielen, moest hij onderduiken. Hij betrok een zolderkamertje, een paar straten verderop.
“In 1941 werd ik geboren. Mijn moeder wandelde dikwijls met de kinderwagen door zijn straat. Vader had mij sinds mijn geboorte niet meer gezien. Onder zijn raam haalde moeder mij dan, zonder naar boven te kijken, even uit de kinderwagen en frutselde wat met mijn mutsje, zodat hij mij wat beter kon zien. Soms kon ze vanuit een ooghoek boven het gordijn even zien bewegen.”
Na een paar maanden hield hij het niet langer op zijn onderduikadres uit, hij waagde het erop en keerde terug naar zijn gezin. Maar de buurman op de Overtoom bleek een NSB-er te zijn en hij verraadde hem. Eind 1941 werd haar vader opgepakt, hij overleed in 1945 in het kamp Buchenwald, een paar weken voor de bevrijding.
“Na de oorlog werd mijn moeder gevraagd tegen deze NSB-buurman te getuigen. Zij heeft dat geweigerd. 'Deze man was verdwaald en misleid, als zovelen,' zei ze, 'en ik wil er niet toe bijdragen dat ook zijn kinderen zonder vader zullen opgroeien. Er is een hoger rechter na onze dood, die zal moeten oordelen.'
In deze geest ben ik opgevoed. Ik geloof dat de belangrijkste les die wij uit de bijbel moeten leren is: liefde, liefde, naastenliefde. Ik had beloofd u deze brief te schrijven. Met hartelijk groeten, . . .''
Dat Arbeit macht frei heb ik maar geschrapt.