Analyse / Van mekaar meugen ze niet, bij elkaar deugen ze niet
De natie koerst volgens de peilingen af op een kabinet van CDA en PvdA. Dat vooruitzicht bezorgt velen, los van politieke voorkeur, nu al hoofdpijn. De oorzaak is dat op zulke kabinetten, met uitzondering van de rooms-rode coalities in de wederopbouwjaren, nimmmer een zegen heeft gerust.
De christen-democraten zowel als de sociaal-democraten regeren gemakkelijker met de liberalen, die wat losser denken over hun opdracht op aarde. Als er een belastingverlaging in het vat zit, de automobilist en huiseigenaar in tijden van neergang worden ontzien en Nederland een trouwe bondgenoot blijft van de Amerikanen, is de VVD wel voor regeren te porren en stelt ze zich soepel op.
De katholieke leider Beel formuleerde in 1946 voor zijn groepering een verhevener missie: Wij mikken hoger, wij graven dieper. Hij gebruikte deze woorden om het onderscheid aan te geven met de PvdA. In zijn visie was in deze partij 'de fundering van een werkelijke levensovertuiging niet sterk genoeg', wat geen beletsel hoefde te zijn om in de praktische politiek samen te werken. Na de vruchtbare coalities in de jaren vijftig, die Beel noodzakelijk vond om het beschadigde land sociaal en economisch weer te ordenen, was het echter steeds hommeles.
Niet voor niets liet CDA-leider Balkenende zich onlangs in een bijzin ontglippen dat, mocht de verkiezingsuitslag zijn partij tot samenwerking met de PvdA nopen, hij een formatie voorziet die vier tot vijf maanden gaat duren. Zijn tegenstrever Bos is dan wel voor een kort regeerakkoord, de sociaal-democraten zijn berucht om hun neiging tot 'schroefjes verdraaien'. Misschien valt dat mee, nu ook de PvdA eindelijk de noodzaak lijkt te voelen van een opener en kritischer afstand tussen regering en parlement. Maar dan nog zijn er aan beide kanten grote weerstanden te overwinnen, opgebouwd uit rivaliteit, achterdocht en nog altijd schrijnende littekens.
De jonge christen-democraten herinneren zich nog met pijn de laatdunkende opmerkingen van Klaas de Vries twee jaar geleden over het CDA. Waar deze PvdA-man bij de concurrent ook speurde naar inhoud en leiderschap, hij ontwaarde niets dan leegte. Daarom was het maar beter dat er een tweedeling in de Nederlandse politiek zou komen, waarin de boedel van de christen-democratie kon worden verdeeld over een progressieve concentratie rond de PvdA en een conservatieve bundeling rond de VVD.
Bij de oudere generaties zijn de littekens talrijker. Vooral in de periode van polarisatie (1966-1986) zijn diepe wonden geslagen. Toen was er zelfs een PvdA-voorzitter, Ien van den Heuvel, die vond dat haar partijgenoten in de Kamer niet informeel met CDA-kamerleden mochten verkeren: 'Met die lui praat je niet!'. Omgekeerd zijn er in de rode familie de herinneringen aan de arrogantie van het CDA in de periode-Lubbers ('We run this country'), het lood-om-oud-ijzergedrag van de christen-democraten tegenover anderen wat voor onbetrouwbaarheid werd aangezien en de morele superioriteit, waarvan het motto van Beel een sprekend voorbeeld was.
De scherpe kanten zijn er af, maar nu de oude rivalen in deze campagne in een onverwacht gevecht om de spilpositie zijn geraakt, komen de ressentimenten weer boven. Er blijft nu eenmaal altijd strijd bestaan, sprak de katholieke leider Nolens een kleine honderd jaar terug in de Kamer, over het eenvoudige antwoord op enkele vragen die voor gewone mensen van elke christelijke richting worden gesteld: welke is de bestemming van de mens en op welke wijze moet hij hier op aarde die bestemming vervullen? Op grond hiervan kwam hij tot de Nolens-doctrine, die tussen christen-democraten en socialisten zoveel kwaad bloed heeft gezet: samenwerking van de katholieken met links was slechts in de uiterste noodzakelijkheid denkbaar. Hoewel links in die tijd ook de liberalen en vrijzinnig-democraten (de voorlopers van D66) omvatte, voelden de socialisten zich terecht aangesproken.
Net als Balkenende nu tegenover Bos, nam Nolens het standpunt in dat sociale politiek meer omvat dan alleen het vraagstuk van de arbeiders. De verdeling van de stoffelijke welvaart behoorde zo zijn dat 'allen tenminste het allernoodzakelijkste' hebben, maar de welvaart moest in landbouw, industrie en midddenstand eerst verdiend worden. Dat waren dus ook sociale belangen. Mede vanuit deze visie verdedigt Balkenende in deze campagne zijn voorkeur voor de VVD en staat hij sceptisch tegenover samenwerking met de PvdA, die in zijn ogen te veel met het verdelen van de welvaart bezig is. Dat Balkenende met deze koers in eigen kring niet van iedereen de handen op elkaar krijgt, is ook nog terug te voeren op de visie van Nolens.
De priester-staatsman zei in 1918 in hetzelfde Kamerdebat dat degenen die een splitsing van de katholieke partij in vooruitstrevenden en conservatieven voorstaan, de Klaas de Vriezen van die tijd, een illusie koesterden. Hij vertrouwde op het geloof als bindende kracht in de politiek en voorts op de typische trek van de Nederlander 'nog liever van een diefstal of brandstichting te worden beschuldigd dan van te zijn conservatief'. Nolens stond dan ook een ordening van het economisch leven voor, die werkgevers en arbeiders in hun gezamenlijk belang verbond. Hij verzette zich tegen de tegenstelling tussen vrijheid en staatssocialisme. Tussen beide uitersten ligt 'een grote ruimte waarin al naar de omstandigheden het juiste midden dichter bij het een of bij het ander zal liggen'. De driedeling van het politieke krachtenveld die zich in deze opvatting aftekende, is in de Nederlandse politiek nog altijd zichtbaar.
De drie grote partijen zijn in ideologische zin gemengde bedrijven, wat hier een tweedeling conservatief-progressief heeft voorkomen en de politiek aan de Hofvijver een praktisch en gematigd karakter verleent. Dat is nauwelijks veranderd nu het geloof of de ideologie als bindende kracht aan betekenis heeft verloren. Vorig jaar leek er met de door Fortuyn ontketende opstand sprake van een drastische omwenteling. De recente peilingen wijzen er op dat de kiezers naar hun vertrouwde politieke omgeving terugkeren nu de Haagse politici er blijk van geven dat democratische politiek niet hun exclusieve bezit is en slechts kan floreren in verbinding met de burgers.
Dat neemt niet weg dat de ressentimenten een factor van belang blijven. In sommige delen van het CDA, vooral in het katholieke zuiden, zal geween en tandengeknars zijn als een kabinet-Balkenende II met de liberalen niet mogelijk is en de PvdA haar negen jaar geleden veroverde spilpositie weer inneemt. Het is zoals de liberaal Wiegel de verhouding eens typeerde: Van mekaar meugen ze niet, bij elkaar deugen ze niet. Dat maakt de verwachting reëel dat de formatie van een kabinet tussen beide rivalen even kan aanlopen. Misschien kan het helpen dat de paarse partijen in de peilingen voor het eerst sinds 15 mei weer over een meerderheid beschikken. Een dreigender vooruitzicht voor het CDA is niet denkbaar.