Altijd een zonnetje erbij
Hij verwierf naam met zijn trendsettende galerie in Amsterdam. Maar hij kreeg geen erkenning voor zijn eigen schilderijen. Dat stak hem.
In het appartement van Herman Krikhaar in Amsterdam, fladdert een wit duifje rond. ’Blauw’ heet ze. Op een dag was de duif in het atelier van Herman pardoes tegen een nat schildersdoek gevlogen. Herman had daar net een knalblauwe hemel op geschilderd. Sinds die dag heet de duif Blauw.
Duiven en andere vogels duiken vaak op in de schilderijen van Herman Krikhaar. Net als vrouwenfiguren, want hij was dol op vrouwen. En een stralende zon schilderde hij ook graag. Ook op zijn laatste schilderij, dat hij net niet meer af heeft kunnen maken, komen die drie elementen voor.
Dat haar zoon aanleg had voor schilderen, had moeder Bertha Krikhaar-Overberg al snel in de gaten. Herman was de rebel en het buitenbeentje in het rooms-katholieke bakkersgezin met acht kinderen. Aan school had hij een bloedhekel. Liever zwierf hij op straat rond of was hij met zijn postduiven in de weer.
Op zijn negende had hij zijn eerste duivenpaartje gekregen. Na twee jaar had hij veertig vogels. Maar omdat postduiven berichten voor illegalen konden overvliegen, kwamen de Duitsers langs in de bakkerij van zijn ouders. Zij stelden hen voor de keuze: NSB’ers worden of de duiven afmaken. ’Dan moeten de duiven er maar aan’, besloot vader Gerrit Krikhaar. De volgende morgen zag Herman, voordat hij naar school ging, hoe de manke buurman, kapper Bernard Meyer, zelf duivenmelker, de vogels de nek omdraaide en ze daarna tegen een muur smeet.
Als troost kreeg Herman van zijn ouders een schildersdoos met tubes olieverf en penselen. Schildersdoek maakte hij zelf door meelzakken en oude zonneschermen te impregneren met beenderlijm, die op een gasfornuis werd opgewarmd. Daarna bracht hij er een laag grondverf op. Om in de oorlog aan olieverf te komen, moesten lege tubes of lood worden ingeleverd. Herman loste dat op door stukjes lood van het dak te knippen. Zijn ouders stonden voor een raadsel waar die lekkages vandaan kwamen.
Herman oefende zich in het naschilderen van bekende meesterwerken. Hij wilde kunstschilder worden. Zijn ouders vonden het een gewaagd avontuur, maar zorgden ervoor dat hij na de mulo toch naar de Kunstnijverheidsschool in Arnhem kon gaan. Die opleiding vond hij niks, maar hij leerde er wel de latere Cobra-kunstenaar Theo Wolvecamp kennen.
Na militaire dienst besloot Herman naar Parijs te gaan, het mekka van de kunst. Hij vond er werk als hulpje in een restaurant. De rest van de tijd liep hij veilingen, vlooienmarkten en boekenstalletjes af, op zoek naar kunst. Hij ontdekte twee aquarellen van Paul Signac en een tekening van Auguste Rodin. De spanning om iets bijzonders te ontdekken zou hem nooit meer loslaten.
Na een jaar Parijs had hij het wel gezien en ging terug, waar er niets anders op zat dan in de bakkerij van zijn vader te gaan werken. Toen hij een vroegere klasgenoot tegenkwam die als hofmeester vloog bij de KLM, wilde hij ook vliegen. Acht jaar vloog hij als purser de hele wereld over. Terwijl de piloten en stewardessen in verre oorden op het strand lagen, was Herman op zoek naar kunstvoorwerpen om thuis te verkopen. Hij bleek over de handelsgeest van zijn moeder te beschikken. Gewiekst wist hij de aandacht van de douane af te leiden van zijn koffers vol marmeren en bronzen voorwerpen en schilderijen.
Eind jaren vijftig ontmoette hij grondstewardess Henriëtte Andreoli met wie hij in 1961 trouwde. Een jaar later was hij het vliegen zat en vertrok met zijn vrouw naar het kunstenaarseiland Ibiza, om zich helemaal aan het schilderen te wijden. Maar een armoedig leven als kunstenaar lokte hem niet. Toen zijn vrouw zwanger werd en hij een gezin moest gaan onderhouden, keerden ze terug naar Nederland. Herman begon een galerie (eerst aan de Weteringschans in Amsterdam, later in de Spuistraat en het Rokin). Hij had nog een grote verzameling kunst en antiquiteiten overgehouden aan zijn vliegreizen. Met hun baby Caroline gingen ze op het Weteringplantsoen wonen, een buurt met veel artiesten, zoals Ko van Dijk, Ellen Vogel, Willy Walden en Simon Carmiggelt. Daar werd Alexander geboren.
Voor galeriehouder bleek Herman Krikhaar in de wieg gelegd. Zijn liefde voor de kunst in combinatie met zijn handelsgeest en gevoel voor publiciteit leidden ertoe dat Galerie Krikhaar in korte tijd uitgroeide tot de trendsetter van Amsterdam. Vooral de openingen van tentoonstellingen waren spectaculair. Daarvoor haalde hij bijvoorbeeld het toenmalige topmodel Jean Shrimpton naar Amsterdam, die overigens in de galerie geen woord wist uit te brengen. Ook danser Rudolf Nurejev fungeerde als openingsstunt.
Met zijn vlotte babbel, charme en knappe uiterlijk kreeg Herman veel voor elkaar. Hij wist grote namen te strikken voor zijn galerie: Marc Chagall, Karel Appel en Corneille. Heel de toenmalige jetset kwam bij hem over de vloer. Als iedereen aan de drank zat, sloop Herman weleens stilletjes naar boven om in alle rust een whisky of kopstoot te drinken. Het kon hem er niet wild genoeg aan toe gaan, maar zelf hoefde hij niet zo nodig mee te doen aan die geforceerde incrowd-feesten. Hij dronk wel, maar was wars van drugs. Er zwermden altijd vrouwen om hem heen, maar dat was niet de reden dat zijn huwelijk begin jaren zeventig op de klippen liep. Herman was dol op vrouwen, maar zijn devies was dat je het bij één tegelijk moest houden.
Na de echtscheiding wilde hij weer weg. Twee jaar zou hij in Parijs blijven. Daar ontmoette hij zoveel inspirerende kunstenaars dat hij binnen het jaar terug was voor een nieuwe expositie. Ook op zijn besluit om na twintig jaar, in 1983 te stoppen met de galerie om zich aan het schilderen te kunnen wijden, kwam hij terug toen hij in contact kwam met de familie Picasso en diens schilderijen mocht gaan verkopen.
Tijdens de opening van de Picasso-expositie kwam ook directeur Edy de Wilde van het Stedelijk Museum Amsterdam kijken. Zijn oog viel op een schilderij, gesigneerd met H.K.S. dat tussen een Appel en een Constant hing. „Prachtige Picasso’s, maar wie is H.K.S?” wilde hij weten. Krikhaar vertelde hem dat dat Sonderlingue was, een onbekende schilder die in Zuid-Frankrijk woonde. Herman nam De Wilde mee naar de kelder waar hij nog veel meer doeken had van deze kunstenaar. De steeds enthousiaster wordende directeur wilde zich voor de schilder gaan inzetten. Herman waarschuwde hem dat het een lastig te benaderen mens was, die zijn geweer pakte als je bij hem op het erf kwam. Dat maakte het alleen maar interessanter, vond De Wilde. Een paar weken later schreef Herman een brief aan De Wilde dat H.K.S. stond voor Herman Krikhaar Salernes (zijn woonplaats in Frankrijk) en dat hij graag hoorde wanneer hij mocht exposeren in het Stedelijk Museum. De Wilde reageerde niet en toen Herman hem er later op aansprak, ontkende hij dat hij die brief ontvangen had.
Dit verhaal mocht Herman graag vertellen, omdat hij zich vaak ergerde aan de arrogantie van museumdirecteuren ten opzichte van galeriehouders. Maar daarmee vertelde hij ook iets over zichzelf. Het stak hem dat hij in Nederland als schilder niet werd geaccepteerd, omdat hij een galeriehouder was. Hij vond dat onrechtvaardig. Jan Steen en Johannes Vermeer, die respectievelijk cafébaas en kunsthandelaar waren, waren daarnaast toch ook professionele schilders, riep hij weleens uit.
Ook in de laatste twintig jaar van zijn leven, die hij schilderend doorbracht in zijn door zijn zoon Alexander, een architect, ontworpen huis in Frankrijk, kreeg hij niet de erkenning die hij zo graag wilde. Maar gebukt ging hij er ook niet onder. Daar was Herman de man niet naar, zegt zijn tweede echtgenote Helena, die hij in 1994 had ontmoet bij veilinghuis Christie’s, waar zij werkte. Herman liet zich nooit uit het veld slaan door kritiek van anderen die naar zijn smaak door jaloezie of kortzichtigheid was ingegeven. Met een enorme bezieling bleef hij schilderen. Met duif Blauw als trouwe toeschouwster in zijn atelier.
Tijdens de crematieplechtigheid in Enschede, stond zijn laatste half affe schilderij op een ezel naast de kist. Samen met Hermans eerste schilderijtje dat hij op z’n elfde maakte met de olieverf die hij had gekregen na het verlies van zijn duiven. Een huisje in een besneeuwd landschap, met natuurlijk een zonnetje erbij.