Altijd alert

Jan van Mersbergen schrijft voor Tijd over typische mannendingen. De kaakslag laatst van een passant maakte minder in hem los dan de geboorte van zijn tweede zoon.

JAN VAN MERSBERGEN

De eerste keer met onze baby naar buiten. Hij was nog geen week oud. Hij moest eigenlijk weer op zijn geboortegewicht zijn, en daar zat hij bijna op.

Mijn dochter van negen vroeg die eerste week steeds of hij naar buiten mocht, ze wilde graag met hem wandelen, maar de kraamhulp zei: "Als hij weer op zijn geboortegewicht zit." Meisjes van negen kunnen niet weten dat een baby na de geboorte eerst gewicht verliest en na een ongeveer een week weer zo zwaar is als bij de geboorte.

Die dag dat we naar buiten gingen, was mijn dochter op school. Het was een mooie rustige herfstdag. We legden die kleine in de kinderwagen en liepen de straat uit. De wereld is anders met een pasgeboren baby. De lucht voelt anders, geluiden zijn anders, je loopt anders. Alles gaat langzaam. Vertraagd.

En wat vooral verandert: je alertheid.

We gingen de hoek om in de richting van het café met het grote terras. Daar zouden we wat drinken, zoals we dat tijdens de zwangerschap en ook daarvoor heel vaak hadden gedaan. Bekend terrein. Zo was het leven toch weer enigszins normaal.

We vonden een mooi plekje op het terras, de kinderwagen naast de tafel. Bestellen: thee en een gewone zwarte koffie. Het duurde even voor het meisje met het dienblad weer naar buiten kwam en mij de koffie voorzette en het dienblad met daarop het grote glas hete theewater boven de kinderwagen draaide.

Ik zei geen dankjewel, ik zei: "Wil je die thee niet boven hem houden?"

Mijn stem was heel streng en dwingend. Mijn stem is zelden zo. Ook dat was veranderd. Die thee en onze baby, dat mocht niet misgaan. Dus ik commandeerde het meisje en ze reageerde vrij rustig, draaide het dienblad weg en zette de thee op tafel.

Later kwam er een sjofele man langs het terras. Wij waren in gesprek en zaten op ons gemak, en toch lette ik ook op die man. Hij legde zijn sjekkie in de plantenbak en ging binnen iets ging vragen. Hij liep vlak langs de kinderwagen. Er gebeurde niets, maar steeds ging er door me heen: waag het niet, waag het niet ook maar naar die wagen te kijken.

In juni werd ik neergeslagen op straat. Het was op een vrijdagavond, nog niet eens zo laat en op een drukke plek, vlak bij het Rembrandtplein in Amsterdam. Dat moment was een flits. Het ging zo snel dat ik pas in het ziekenhuis wist dat het een jongen met blonde dreadlocks was die me geslagen had. Zijn blik herinnerde ik me: agressief, hard, volledig gedrogeerd.

Hij had dreadlocks.

Ik vertelde mijn dochter dat een jongen met dreadlocks me geslagen had, en dat detail heeft ze onthouden. Elke keer als ze in de stad iemand met dreadlocks ziet kijkt ze heel boos. Dan vraag ik haar wat er is, en dan zegt ze: "Dreadlocks grrr."

Drie dagen lag ik in het ziekenhuis.

Mijn kaak was gebroken en er zat een scheurtje achter in mijn schedel. Ik herstelde goed en wat opvallend was: mijn veiligheidsgevoel was na dit incident niet aangetast. Ik ging gewoon naar buiten, fietste door het donker, bezocht de cafés die ik anders ook bezocht. Over die klap dacht ik: ik had de pech dat ik op dat moment op die plek was. Dat ik die dreadlocks tegenkwam. In ruim zesentwintig jaar Amsterdam was me zoiets nog nooit gebeurd. Vroeger in Brabant en Gorcum werd er altijd gevochten en geslagen, hier bijna nooit. En nu had ik een klap gekregen. Pech.

De kans dat me weer zoiets zou overkomen achtte ik erg klein. Dus ging mijn leven na mijn herstel gewoon door. Het voorval had niet de impact die een baby, onze baby, heeft.

Laatst liepen we door het park, weer met onze zoon, die was drie weken oud. Weer een mooie herfstdag, weer zonder mijn dochter. Ze was bij een vriendin spelen. Ik duwde de kinderwagen over het korrelige lemen voetpad. Achter ons klonk een onophoudelijk geluid van fietsbellen. Bijzonder irritant. Ik werd er opgefokt van. Recalcitrant ook.

Ik hoorde het gerinkel wel en ik wilde die mensen er best langs laten, maar ik wilde de kinderwagen met daarin onze mooie zoon niet voor die ongeduldige mensen aan de kant zetten. Dus deed ik of ik niks hoorde, maakte me breed en liep helemaal tot het einde van het voetpad door met een optocht aan fietsers achter me aan. De kinderwagen met daarin mijn jongste zoon was nu mijn wapen. Het was dringen op het pad, fietsers en voetgangers door een Amsterdamse trechter, maar niemand durfde een kinderwagen in te halen. Het bellen hield langzaam op.

Twee weken na de klap op mijn hoofd kreeg ik een telefoontje van de politie. Een man vroeg me hoe het ging en ik antwoordde netjes: "Wel oké, gaat goed hoor."

Ik dacht dat er nieuws was, misschien hadden ze die dreadlocks opgepakt, maar dat was niet zo. Geen nieuws.

Dus vroeg ik de politieman waarom hij belde. "Nou", zei hij. "We moeten binnen twee weken na het incident het slachtoffer informeren."

"Dat moet?" vroeg ik.

De agent praatte een beetje omslachtig verder over de periode en dit telefoontje, maar toen ik nogmaals vroeg of hij belde omdat er nieuws was of omdat hij móest bellen, zei hij een beetje bedeesd: "Ja omdat dat moet, inderdaad."

Het was protocol. Dat maakte me misschien nog wel angstiger dan die klap op mijn hoofd.

Na dat telefoontje heb ik nooit meer iets van ze vernomen.

Mijn alertheid als ik met onze zoon buiten ben, is onveranderd. We hebben een draagzak voor hem, maar naar buiten in een draagzak en dan fietsen, dat laat ik nog even zitten.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden