Column
Als Jesse Klaver maar geen school maakt
Hoewel het slotakkoord nog moet worden geschreven, zijn er na dit verkiezingsjaar wel enige conclusies te trekken.
De eerste is dat regeren niet loont. De coalitiepartijen VVD en PvdA verloren samen 39 zetels, een ongekend aantal. Des te verrassender is de tweede conclusie: het populisme is ondanks dat grote verlies in bedwang gehouden. De gevolgtrekking daaruit: de kritiek vanuit de samenleving richt zich niet tegen onze parlementaire democratie als zodanig, maar tegen het beleid. De twee partijen die zich tegen het bestel zelf keren, de PVV en het Forum voor Democratie, maken nog geen zesde deel van het parlement uit.
Conclusie drie: het terreinverlies van de volkspartijen die het bestel sinds 1918 hebben gedragen zet door. CDA en PvdA bezetten samen nog maar een schamele 28 zetels. Met de VVD gaat het iets beter, maar minder goed dan na de ontzuiling, individualisering en welvaartsstijging werd verwacht.
Het beeld krijgt duidelijker trekken als je een stap terug doet en naar de grote stromingen kijkt. Dan bezetten de liberalen (VVD en D66) ruim een derde van het aantal Kamerzetels, de linkse partijen (GroenLinks, SP, PvdA, Partij voor de dieren) iets meer dan een kwart. De drie christelijke partijen (CDA, ChristenUnie en SGP) zijn kleiner dan een vijfde. In de hoofdstroom van de christelijke politiek is het terreinverlies over een halve eeuw gezien het meest dramatisch.
Een verrassende gevolgtrekking hieruit: ondanks de klappen die het, nauw met de democratie verbonden, kapitalisme in het afgelopen decennium heeft opgelopen, vormen zijn voorvechters de grootste macht. Links zou van de crisis hebben moeten profiteren, maar is niet tot antwoorden bij machte gebleken, mede doordat de verdelingsvraag niet centraal stond, maar de vraag naar de identiteit (met de afsplitsing DENK als een van de gevolgen). De opkomst van Bernie Sanders in Amerika en de comeback van Jeremy Corbyn in Groot-Brittannië hebben laten zien dat links als belangrijk amendement op het kapitalisme nog niet is verloren.
Stabiliteit
De vraag is hoe het verdoolde en verdeelde links zijn idealisme en overtuigingskracht kan herwinnen. De katholieke politicus Beel noteerde kort na haar oprichting in 1946 dat in de PvdA ‘de fundering van een werkelijke levensovertuiging niet sterk genoeg’ was. Hij had niet helemaal ongelijk. De PvdA is altijd een trendgevoelige partij gebleken – hoewel standvastiger dan de christen-democraten tegenover de systeemvijandige PVV. Pas in deze formatie onder druk van de scherp ecarterende informateur Tjeenk Willink nam het CDA principieel afstand van de partij van Wilders.
Nog een gevolgtrekking uit de veranderde verhoudingen: ondanks de geslonken omvang van het CDA doen de christelijke partijen hun invloed nog steeds gelden. Het meest verrassend is nog het gemak waarmee de vanouds getuigende ChristenUnie en SGP zich sinds het begin van deze eeuw in of tegen het machtscentrum aan bewegen. Ik denk dat zij, nu regeren lastig is geworden, meer dan de linkse partijen de publieke noodzaak voelen verantwoordelijkheid te nemen.
Er is nu een coalitie in de maak waarin hun invloed optimaal kan zijn. Vandaar dat het CDA zich in deze formatie muisstil houdt. Het krijgt wellicht zijn meest wenselijke coalitie en steekt in dat geval de VVD (die stiekem de PvdA als vierde partner wilde) en D66 (dat GroenLinks het liefst zag meedoen) de loef af. Of de coalitie ook een stabiele basis zal bieden, is de vraag. Stabiliteit is in deze eeuw een relatief begrip geworden in de Nederlandse politiek.
Houdbaarheid
Dat leidt tot conclusie vier: de nivellering van het politieke landschap. De formatie is daardoor lastig. Voor een meerderheidskabinet zijn vier partijen nodig, én de voorman van de grootste partij kan niet, zoals zijn voorgangers, een stempel drukken. Rutte moet het hebben van zijn vermogen tot samenwerken en zoals iedereen weet is dat vermogen groot. Dat verklaart waarom hij niet, zoals Kok in 1994, het initiatief naar zich heeft toegetrokken: eerst moet duidelijk zijn welke coalitie mogelijk is, vervolgens moet een inhoudelijke en politieke verplichting jegens elkaar zichtbaar en voelbaar worden.
Conclusie vijf is dat de vraag onder ogen moet worden gezien of ons bestel houdbaar is. Misschien is dat de verkeerde vraag, omdat het bestel op zich een stevige basis biedt voor het dienen van het algemeen belang en het probleem zit in de politieke verbrokkeling. Is het dan niet verkieslijker dat partijen hun krachten bundelen in een nieuwe vereniging, een natuurlijke vorm van democratie, dan dat zij, mikkend op het charismatisch leiderschap van een uitverkorene, transformeren tot ongrijpbare ‘bewegingen’? Gisteren was het Trump, vandaag is het Klaver, morgen een nieuwe Mussert.