’Alles is voor niets geweest’
Het had het proces van de eeuw moeten worden, maar de berechting van Slobodan Milosevic werd een nachtmerrie voor het Joegoslavië-tribunaal. Jarenlang sleepte de zaak zich voort, niet om te eindigen met een uitspraak maar met het overlijden van de oud-president, in maart van dit jaar. Steven Kay, die als ’vriend van het hof’ en advocaat bij het proces betrokken was, vindt dat er grove fouten zijn gemaakt. De zaak was te groot, Milosevic te ziek.
Een dezer dagen had de uitspraak kunnen komen in het monsterproces tegen Slobodan Milosevic, zegt Steven Kay, de jurist die de hoofdverdachte van het Joegoslavië-tribunaal jarenlang bijstond. „Deze maand, of misschien begin volgend jaar was het denk ik geworden.”
Het is er niet van gekomen. De dood van de ex-president van Servië en Joegoslavië maakte op 11 maart van dit jaar een voortijdig einde aan wat al tot proces van de eeuw was bestempeld. Het was, vertelt de Britse strafrechtadvocaat, aanklager Geoffrey Nice die hem op de hoogte bracht. „Ik was thuis, het was zaterdagmorgen, een uur of tien. Nice had kort daarvoor van de gevangenisdirecteur gehoord dat Milosevic dood was. Hij was zo vriendelijk mij te bellen.” Kay herinnert zich vooral de verbijsterde stilte die er tussen hen beiden viel.
De consequenties van het overlijden van Milosevic drongen maar langzaam tot hem door. „De volgende dag ben ik gewoon naar mijn werkkamer gegaan, om mijn e-mail te checken en wat dingen te doen. Dat deed ik iedere zondag. Ik ben een stuk gaan tikken dat te maken had met de gezondheid van Milosevic. Na twintig minuten bedacht ik ineens: waar ben ik mee bezig, waarom doe ik dit? Ik heb het stuk gewist en de computer uitgezet. Ik was zo gewend aan de rechtszaak te werken dat ik het niet echt besefte.” Jarenlang had zaak IT-02-54 hem in beslag genomen. „Het bepaalde mijn leven”, zegt Kay zonder aarzeling.
Kay had er, vanaf het moment dat Milosevic op 1 april 2001 in Belgrado werd gearresteerd, rekening mee gehouden dat hij bij het proces tegen het voormalig staatshoofd betrokken zou raken. Kay had inmiddels immers een behoorlijke reputatie opgebouwd als internationaal strafjurist. Hij was advocaat geweest van Dusko Tadic, de eerste verdachte die terechtstond in Den Haag, en had ook een zaak voor het Rwanda-tribunaal gedaan. Bovendien, herinnert hij zich, „Milosevic had steeds gezegd dat hij het tribunaal niet erkende en er werd dus al gediscussieerd hoe men daar mee om moest gaan.”
Eenmaal in Den Haag bleef Milosevic weigeren een advocaat in de arm te nemen. De rechters toverden een bijzondere oplossing uit de hoge hoed: ze benoemden drie amici curiae, zogeheten ’vrienden van het hof’. De opdracht: erop toezien dat de verdachte een zo eerlijk mogelijk proces zou krijgen. Het was iets geheel nieuws, waar Steven Kay, zijn Nederlandse collega en vriend Michail Wladimiroff en de Servische jurist Branko Tapuskovic zelf vorm aan moesten geven. Zoals Wladimiroff destijds in een interview met Trouw zei: „Er zijn geen regels. Er is geen strikte omschrijving van onze taak.”
Contact met Milosevic, zei hij ook bij die gelegenheid, is handig, maar niet noodzakelijk. We hebben hem wel een brief geschreven, aldus Wladimiroff. „Maar daar is geen reactie op gekomen; dat past ook in de houding van Milosevic. Hij wil niets doen wat ook maar enigszins een erkenning van het tribunaal inhoudt.”
Het blijkt, achteraf, een rookgordijn. Kay vertelt nu dat er met Milosevic wel degelijk zeer geregeld contact is geweest zonder dat de buitenwereld daar weet van had. „Niet op dag één, maar al wel binnen enkele weken, na het uitwisselen van glimlachen. Hij liet ons toen een boodschap overbrengen, met de vraag of wij in het proces bezwaar zouden maken tegen een bepaald punt.
We bouwden een informele relatie op en bezochten hem zeer geregeld in de cel bij het tribunaal, waar hij op procesdagen naartoe werd gebracht vanuit de gevangenis in Scheveningen. Ook hadden we contact met zijn adviseurs. Als zij problemen hadden probeerden we die op te lossen en we wisselden documenten uit, soms meerdere keren op een dag. De aanklagers hebben geprobeerd daar een punt van te maken. Maar de rechters negeerden het.”
In feite, stelt Kay, erkende Slobodan Milosevic het tribunaal daarmee wel. „Als je een rechtbank niet erkent doe je niet mee, zoals IRA-verdachten in de jaren zeventig en tachtig in Groot-Brittannië. Maar Milosevic deed wel mee.”
En hij maakte daarbij dankbaar gebruik van alle mogelijke hulp. Hij had de drie - door het tribunaal erkende - juridisch adviseurs die hem buiten de rechtszaal terzijde stonden. Er was een groepje vrijwilligers in Servië dat alle mogelijke materiaal voor zijn verdediging aanleverde. En er waren dus ook de amici.
Milosevic had ons nodig, stelt Kay onomwonden. „Er is een moment geweest dat de VN dreigden ons contract te verbreken, en ik overwoog om te vertrekken. Milosevic werd heel zenuwachtig. We hebben het erover gehad. Hij zei toen: dat zou niet goed zijn voor me.”
Het ontging de buitenwereld. Die had al snel zijn belangstelling verloren voor het proces dat op 11 februari 2002 onder immense mediabelangstelling van start was gegaan. Een eindeloze reeks getuigen trok voorbij, aanvankelijk nog in een logische volgorde, maar gaandeweg in een steeds chaotischer reeks. Michail Wladimiroff verwachtte, zo zei hij in januari 2002 in Trouw, dat het proces zo’n twee jaar in beslag zou nemen, maar dat bleek veel te optimistisch.
Van de aanklager, van mensenrechtenorganisaties, van deskundigen kreeg Milosevic het verwijt dat hij met zijn tirades en ellenlange ondervragingen van getuigen van het proces een eindeloze nachtmerrie maakte. De rechters, oordeelde Judith Armatta van de Coalition for International Justice in februari 2004 in Trouw, gaan heel, ja te ver om de verdachte ter wille te zijn. Zijn gedrag zou in een normale zaak niet zijn getolereerd, meende ze.
Kay wijst die beschuldiging resoluut van de hand. „Milosevic pakte de zaak aan op de manier die hij het beste vond. Net zoals de aanklager deed. De rechters hebben hem nooit veroordeeld wegens obstructie. Wie zegt dat Milosevic de rechtsgang blokkeerde, maakt alleen maar duidelijk dat hij Milosevic niet mocht. Hadden we dan net zo’n proces als bij de IRA gewild? Dit was voor slachtoffers, dader en getuigen het beste.”
Als je puur naar de procedures kijkt, zegt Kay, heeft Milosevic een eerlijk proces gehad. Maar was de rechtszaak dus eerlijk? Absoluut niet, vindt hij: „De schaal van het proces was oneerlijk. De zaak was veel te groot. Geen advocatenteam was ooit in staat geweest om beschuldigingen van deze omvang te weerleggen. Daarvoor had je de middelen, de steun van een staat nodig gehad.” Probeer de aanklachten over misdaden in Kosovo, Bosnië en Kroatië maar eens door te nemen, zegt hij. „Er worden meer misdaden, moorden, verkrachtingen genoemd dan er jaarlijks voorkomen in heel Nederland, Duitsland, Frankrijk en nog wat staten bij elkaar.”
Hij kent het argument van de aanklager dat de uitgebreide aanklachten nu eenmaal nodig waren om te voorkomen dat iemand ooit nog zou kunnen ontkennen wat er in de jaren negentig op de Balkan is gebeurd. „Ik denk niet dat het aan de aanklagers is om de geschiedenis te schrijven. Daar is het strafrechtsysteem niet voor.”
Hoofdaanklaagster Carla del Ponte heeft, vindt hij, een groot risico genomen door van wat oorspronkelijk drie verschillende aanklachten waren, één grote zaak te maken. De verdachte was immers een ziek man, aldus Kay. „Dan moet je nadenken over de vraag: wat als hij te oud en fragiel wordt om terecht te staan, waar blijft mijn zaak dan?”
Want Milosevic wás ziek, benadrukt de jurist, die veel moeite deed van de rechters gedaan te krijgen dat het medisch dossier van Milosevic na diens dood openbaar werd gemaakt. „Er was zo vaak gesuggereerd dat hij maar deed alsof, dat hij niet meewerkte aan zijn behandeling. Maar dit dossier laat zien dat het echt was. Ik heb tijdens het proces herhaaldelijk gezegd dat Milosevic te ziek was om berecht te worden. Hij is gestorven, dus ik denk dat ik bewezen heb dat ik gelijk had.”
De slechte gezondheid van Milosevic zorgde voor veel onderbrekingen van de enorme rechtszaak. Op een gegeven moment waren er zelfs twee zwaar zieken in de zaal, herinnert Kay zich. Begin 2004 viel hem op dat de meestal zo doortastende voorzittend rechter Richard May problemen met zijn spraak had, niet één dag maar een paar zittingen achter elkaar. May bleek ernstig ziek en zou zijn werk kort daarna neerleggen.
Slobodan Milosevic kreeg in september 2004 alsnog een advocaat opgelegd, zeer tegen diens wil. Kay was op dat moment de enig overgebleven amicus. Wladimiroff was eind 2002 ontslagen vanwege uitspraken in de pers, en begin 2004 was ook Tapuskovic voor zijn diensten bedankt. Dus keek iedereen naar Steven Kay. Hij werd enorm onder druk gezet om de nieuwe rol op zich te nemen. „Ik was van begin af aan het proces betrokken geweest, kende de documenten, de gang van zaken, had een informele relatie met Milosevic. Het zou maanden hebben gekost iemand anders in te werken, dat zou een enorme geldverspilling zijn geweest.”
Toch was het meer dan dat, stelt hij met nadruk. „Ik vond dat ik in de beste positie verkeerde om voor de rechten van Milosevic op te komen. Ik kon me niet omdraaien en weglopen. Ik heb de positie aanvaard en heb meteen beroep aangetekend tegen mijn eigen benoeming. Ik wist dat Milosevic dat wilde.” Het Hof verplichtte hem wel om getuigen op te roepen. Binnen de kortst mogelijke tijd liep de zaak echter vast. Kay wist nog een paar getuigen naar Den Haag te krijgen, de rest weigerde pertinent. Kort daarop kreeg Milosevic het recht terug om zijn eigen verdediging te leiden, al bleef Kay aan als advocaat.
„Eindeloos Milosevic-proces lijkt nu toch zijn einde te naderen”, luidde een kop in deze krant begin dit jaar. De rechters hadden de verdachte net gewaarschuwd dat hij beter wat efficiënter met zijn tijd kon omgaan want hij was bijna door de hem toegewezen dagen heen. Het einde kwam inderdaad, maar anders dan gehoopt, verwacht. Kay formuleert bedachtzaam, maar zelfs door de telefoon is zijn frustratie te horen over het onvoltooide einde van wat in die vijf jaar „mijn wereld” was geworden. „Ik had het idee dat het allemaal voor niets was geweest. En dat heb ik eigenlijk nog steeds.”
Zoveel mensen hebben zoveel werk in het proces gestopt, zegt hij: rechters, de staf van het tribunaal, de aanklagers. Ook Kay’s eigen leven was erdoor bepaald, zegt hij. „Ik weet niet hoe vaak ik in die tijd tussen Londen en Amsterdam heen en weer gevlogen ben. Ik moet ergens nog een heleboel airmiles hebben staan.”
Milosevic, daarvan is hij overtuigd, had dit einde niet gewild. De suggestie dat hij zelfmoord zou hebben gepleegd, wijst Kay pertinent van de hand. „Ik heb hem de week voor zijn dood nog gesproken. Toen zei hij: ik ben niet zover gekomen om het op te geven, ik ga door.” Milosevic wilde zijn onschuld bewijzen. Of hem dat gelukt is wil Kay niet zeggen. Wel antwoordt hij beslist op de vraag of Milosevic de hoofdschuldige is geweest van alle ellende op de Balkan, zoals de aanklagers stelden. „Absoluut niet. Er is een gedeelde verantwoordelijkheid. Servië speelde een rol, maar zeker ook Kroatië en Bosnië. En de EU-staten die ageerden voor een uiteenvallen van Joegoslavië zonder een goed plan. Ik denk dat het volstrekt fout is geweest om Milosevic tot het middelpunt te maken. Dat is ook wat ons gaande hield, het idee dat de zaak gebaseerd was op een wijdverbreide misvatting. Dat we het in ieder geval ergens voor deden.”