Alleen solidariteit schept banden

Onderweg van welvaart naar crisis kijken burgers elkaar aan. Valt er iets te verdelen of is het ieder voor zich? Trouw verkent de verhouding tussen solidariteit en individualisme.

FRANK ANKERSMIT

Mensen hebben niet gauw wat over voor vreemden; van nature stellen zij het eigenbelang boven dat van anderen. Maar de ervaring leert dat er min of meer succesvolle middelen bestaan om ze toch zover te krijgen.

Zo verlangt de christelijke naastenliefde dat als iemand je op de ene wang slaat, je hem ook de andere wang aanbiedt om geslagen te worden en dat je aan degene die je bovenkleed afneemt ook je onderkleed moet geven (Lucas 6:29). Interessant is dat Christus er nadrukkelijk niet bij zei dat je dat ook leuk en aardig zou moeten vinden. Meer nog, het bijbelverhaal is er duidelijk over dat Christus het helemaal geen prettige ervaring vond om aan het kruis te sterven voor de zonden van de mensheid. Verre daarvan. Christelijke naastenliefde is zeker geen oproep tot masochisme.

Zo is het ook in de ethiek. Die schrijft voor hoe we ons tegenover onze medemensen behoren te gedragen, ook (of juist) wanneer we daar helemaal geen zin in hebben.

Neem Kant. Bij hem is het zelfs een tikkeltje verdacht wanneer je je met plezier onderwerpt aan de geboden van de ethiek; gehoorzaamheid aan de ethische wet zal en moet ook pijn doen. Dat is allemaal anders bij liefdadigheid. Daar bevoordeel je de ander boven jezelf juist vanwege het aangename gevoel dat dat je van binnen geeft.

Verder, de geboden van de christelijke naastenliefde en de ethiek gelden universeel, als waren het natuurwetten. Maar daarvan is geen sprake bij liefdadigheid. Je doet aan liefdadigheid wanneer je dat goed uitkomt of er zelfs voordeel of statusverhoging van verwacht - denk aan de door onze zeventiende-eeuwse regenten gestichte weeshuizen).

Deze drie varianten op het thema hebben gemeen dat je je nooit echt met de ander identificeert. Jij blijft jij en de ander blijft de ander. Neem Christus: 'Voorwaar, Ik zeg U, voor zoverre gij dit aan één van mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan' (Matth. 25:L 31 - 46). Kortom, daar identificeert niet u, maar Christus zich met die ander. Nog duidelijker liggen de kaarten bij de ethiek. De geboden van de ethiek gelden universeel en schrijven voor hoe u zich te gedragen hebt ten opzichte van de ander, wie dat dan ook is. Welnu, identificatie vereist altijd dat er iemand in het bijzonder is met wie je je identificeert. Met 'wie dat dan ook is' kan je je dus per definitie niet identificeren.

Bij liefdadigheid is van identificatie met de ander al helemaal geen sprake. Tot liefdadigheid kom je pas als je de ander, in krasse tegenstelling tot jezelf, heel erg zielig vindt en hem daarom in zijn akelige lot wil bijstaan. Afstand tussen jezelf en die ander is zelfs een noodzakelijk ingrediënt van liefdadigheid. Denk weer aan die zeventiende-eeuwse regent: geen haar op zijn bepruikte hoofd zou er zelfs maar over denken zich te vereenzelvigen met de trieste oudjes in zijn oudemannenhuis.

Dat is allemaal anders bij de vierde variant van het belang van de ander boven je eigenbelang stellen, namelijk wanneer je daartoe komt uit gevoelens van solidariteit met de ander. Dan laat je je eigen individualiteit wel gedeeltelijk versmelten met die van de ander. Leerzaam is hier Marten Toonder (zoals zo vaak als het gaat om kwesties van ethiek en aanverwante zaken). Meer in het bijzonder diens 'De Bevrijding van Sollidee' uit 1968. Heer Bommel betaalt hier uit medelijden de terugtocht van twee Sollideeërs naar hun land Sollidee (lees: het Vietnam van de Vietnam-oorlog). Dat medelijden ontwikkelt zich bij heer Bommel tot een gevoel van solidariteit met de Sollideeërs tijdens een verhit gesprekje tussen hem en de markies. Dat vermakelijke gesprekje gaat als volgt:

"'Het geld zal best in orde zijn', gaf de markies uit de hoogte toe. 'Maar ik vraag me af wat deze Bommel beweegt. Het betalen van de passage van twee platte Sollideeërs komt me rood en stuitend voor'. Nu werd heer Bommel boos. 'Rood en stuitend', riep hij uit, 'Sollidee is een arm en onderontwikkeld land, vol onrecht en ellende. En niemand doet iets om te helpen! Maar een heer kent zijn plicht!' De markies liet zijn lorgnet zakken en glimlachte fijntjes. 'Parbleu!', sprak hij. 'Ik ken deze praat. Gisteren nog zag ik het janhagel door de stad trekken met beletterde lappen textiel. 'Hulp voor Sollidee' stond erop; zeer vermakelijk! Nee, wanneer ge werkelijk helpen wilt, moet ge zelf naar dat land gaan, amice. Het is al te gemakkelijk om hier flink te doen. Uw getier bezorgt me migraine.' Dit was meer dan heer Bommel verdragen kon."

Dat is precies waar het om gaat met solidariteit en natuurlijk ook waarom Toonder het land in kwestie Sollidee noemde. Hier is geen sprake van de andere wang toekeren nadat men op de ene geslagen is, niet van een onderwerping met (al of niet) tegenzin aan de geboden van de ethiek en al helemaal niet van liefdadigheid. Nee, hier hebben we die identificatie met de ander waar het in solidariteit om draait. Niet als fraaie retorische manoeuvre zoals met Kennedy's befaamde 'Ich bin ein Berliner' (wat Obama mooi had kunnen parafraseren tijdens zijn bezoek aan Hamburg in maart 2010 maar, helaas, no sense of humor), maar uit een diepgevoelde en authentieke verontwaardiging over het onrecht en de ellende die anderen overkomt. Dat bracht heer Bommel ertoe zijn identiteit op te rekken zodat die ook de Sollideeërs gaat omvatten en waardoor hij hun lot als het zijne ervaart. Dat is waar solidariteit verschilt van de christelijke naastenliefde, de ethiek en de liefdadigheid.

Voor zover mij bekend heeft niemand zich uitvoeriger en verstandiger over de solidariteit uitgelaten dan de in 2008 overleden Amerikaanse filosoof Richard Rorty in zijn 'Contingency, Irony and Solidarity' (1989). Kernidee is voor hem dat solidariteit altijd een 'wij' met een 'zij' contrasteert. Als je solidair bent met iedereen, ben je het met niemand in het bijzonder; en dat komt op hetzelfde neer als wanneer je met niemand solidair zou zijn. Rorty verbindt aan dit inzicht de interessante conclusie dat solidariteit iets amoebisch heeft. Dat wil zeggen, wat reikwijdte, intensiteit en inhoud betreft kan de solidariteit steeds van gedaante verschillen. Soms zal die zich uitstrekken over een groep, dan weer over een natie of een hele cultuur, soms zal die zwak en dan weer sterk gevoeld worden en soms gaat die om tradities, toekomstverwachtingen of het lot van medemensen in andere delen van de wereld.

Dat beweeglijke en veranderlijke van de solidariteit is het interessante ervan. Solidariteit kan banden scheppen die er daarvoor nog niet waren. De christelijke naastenliefde, ethiek en de liefdadigheid lukt dat niet, want niets belet de gever en de ontvanger van wat die te bieden heeft om voor het overige volstrekte vreemden voor elkaar te blijven. Maar wanneer de solidariteit ons ertoe brengt om onze identiteit 'uit te rollen' en groepen die vroeger behoorden tot de categorie van het 'zij' op te nemen in de categorie van het 'wij', dan is een nieuwe sociale en/of politieke werkelijkheid ontstaan. Daar corrigeert de solidariteit het statische karakter van de christelijke naastenliefde, de ethiek en de liefdadigheid. Juist daar is de solidariteit een beter kompas voor onze omgang met elkaar in een snel veranderende en globaliserende wereld als de onze.

Geen beter voorbeeld van dat alles dan het huidige Europa. De klacht is dat er geen 'Europa' en geen Europees dèmos, of volk zou zijn. De bewoners van dit continent zouden alleen Fransen, Italianen, Duitsers, Nederlanders, enzovoort zijn. Dat wordt dan afgeschilderd als een eeuwig en onveranderlijk gegeven dat vroeger zo was, dat nu zo is, en dat in de toekomst een onontkoombare realiteit zijn zal. Maar zij die dat beweren vergeten drie dingen.

In de eerste plaats dat anders dan naastenliefde, ethiek en liefdadigheid de solidariteit het vermag om dingen aaneen te smeden die dat voordien niet waren. Zoals bijvoorbeeld ons eigen land het resultaat was van de solidariteit die de zeven provinciën voelden in hun gemeenschappelijke strijd tegen Spanje. Uit veelheid ontstond aldus eenheid - in het Latijn: e pluribus unum, het motto van de VS. En hoe succesvol was die eenheid in beide gevallen wel niet! In de tweede plaats dat de geschiedenis van ons verlangt om tot stand te brengen waar de solidariteit ons toe in staat stelt. En in de derde plaats dat Machiavelli gelijk had toen hij zei dat wie zich verzet tegen de verlangens van de geschiedenis zich onvermijdelijk reduceert tot een irrelevantie in de geschiedenis. De geschiedenis houdt alleen van hen die solidair zijn met haar.

Frank Ankersmit is emeritus hoogleraar geschiedfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Vandaag deel 1 van een serie: geschiedfilosoof Frank Ankersmit.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden