Al-Andalus was in Middeleeuwen geen multiculti-paradijs

'Nee... een jood of een christen mag niet worden toegestaan om zich te kleden als een aristocraat of een jurist, noch als een rijk persoon; in tegendeel, ze moeten veracht worden en vermeden. (...) In werkelijkheid heeft Satan bezit van hen genomen.''

Ton Crijnen

Deze uitspraak van de prominente Andalusische moslimjurist Ibn Abdun (- 1134) staat haaks op het ideaalbeeld dat moslims, en in hun kielzog nogal wat goedwillende niet-islamieten in het Westen, ophangen van zeven eeuwen islamitische heerschappij in Al-Andalus (Moors Spanje). Deze periode, tussen de 8ste en 15de eeuw, wordt bejubeld om zijn convivencia, het in harmonie samenleven van christenen, joden en moslims. Het zou een lichtend voorbeeld vormen voor onze huidige interreligieuze betrekkingen. Kijk naar het festival 'Cordoba!', dat momenteel door ons land trekt (Trouw 11 en 19/10).

De werkelijkheid is minder ideaal. Al-Andalus was geen multicultureel paradijs. Al zij bij voorbaat opgemerkt dat binnen de christelijke wereld van die tijd de betrekkingen tussen de drie abrahamitische godsdiensten heel wat slechter waren, en in islamitisch Spanje joden en christenen zich cultureel vrijelijk konden ontplooien.

Dit neemt niet weg dat in Al-Andalus christenen en de joden als tweederangsburgers (dhimmis) werden beschouwd en behandeld: ze dienden afwijkende kleding te dragen, moesten extra belasting betalen, mochten geen kerken of synagoges bouwen, en bezaten geen vrijheid van meningsuiting. Joden dienden in getto's te wonen en hadden, net als christenen trouwens,geen politieke macht. Opvallende uitzonderingen daargelaten.

Zeker, de kerk kon in Al-Andalus blijven functioneren, en joden hadden er hun eigen rechtbank (Beit Din), maar wee de christen die een relatie met een moslimvrouw onderhield of de jood die een strafzaak intern probeerde te regelen. En als ergens een van de joden of christenen een moslim iets had aangedaan verloor de hele plaatselijke gemeenschap haar dhimmi-status en werd vogelvrij verklaard.

In de maatschappelijke rangorde stonden christenen en joden onderaan de ladder, beneden respectievelijk de Arabieren, de Berbers en tot de islam bekeerde christenen. Deze laatste catogorie, Muwalladûn genaamd, werd door geboren moslims eeuwenlang met de nek aangekeken. Arabieren en Berbers noemden hen minachtend 'zonen van slaven'. En dat bleef zo tot zeker 1300. Het had wellicht te maken met het feit dat de meesten uit opportunistische redenen tot de islam waren overgegaan. Want wilde je in Al- Andalus maatschappelijk echt vooruitkomen, dan diende je moslim te worden.

Dit gold ook voor joden. Degenen onder hen die zich tot de islam bekeerden, werden door de moslims al even wantrouwend aangekeken als later de morisco's (tot het christendom bekeerde islamieten) in het Spanje van Ferdinand en Isabella na 1492.

Overigens bleef de meerderheid van de christelijke bevolking op het Iberisch schiereiland haar oorspronkelijke geloof aanhangen, al nam men wel de Arabische taal en cultuur over.

In Al-Andalus leefden de drie geloofsgemeenschappen tijdenlang vreedzaam, ofschoon strict gescheiden, naast elkaar. Wat niet wil zeggen dat christenen en joden niet bij vlagen te lijden hadden van vervolgingen en onderdrukking. In feite was dit al vanaf het begin het geval. Toen Tariq ibn Ziyad in 710 met zijn Berbers Spanje vanuit het zuiden binnendrong en een einde maakte aan het rijk van de christelijke Visi-Goten, ging dit gepaard met massale plunderingen, deportaties en moordpartijen. Zo werd in 730 in het stadje Septimania, bij Barcelona, de plaatselijke bisschop levend verbrand. De latere emir Mohammed I (823-886) gooide alle christelijke medewerkers de regering en het leger uit. Een kleine eeuw daarna werden christenen die stiekem steun verleenden aan de christelijke koninkrijkjes in de Pyreneeën publiekelijk gekruisigd.

In 1066 slachtten moslims in Granada 3000 joden af. En onder de fundamentalistische Almoraviden (1090-1147) en Almohaden (1147-1232) kwam het onder de joodse bevolking opnieuw tot moord, doodslag en gedwongen bekeringen, aldus kroniekschrijver Abraham Ibn Daud. Als gevolg daarvan moest de latere grote joodse filosoof en arts Maimonides in 1148 -hij was toen dertien- met zijn familie van Cordoba naar Fez en later naar Cairo vluchten. Veel geloofsgenoten in Spanje trokken naar christelijk gebied. Waar ze het niet veel beter kregen.

De christenen werden evenmin gespaard, getuige het in 1126 massaal deporteren van christenen naar Marokko.

De onderdrukking trof niet alleen joden en christenen. Ook moslims die het niet eens waren met de fanieke, ultraorthodoxe opvattingen van de moslimheersers werden het slachtoffer. Zo keerde Maimonides' beroemde moslimcollega Ibn Roesjd (Averroës) in 1198 Cordoba eveneens de rug toe.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden