Afscheid van de stenen bijl
Van onze redactie wetenschappen
Met de kei ben je welkom in onze veldhut, honderd meter boven de rivierbedding. Daar kom je naast ons in een rij zitten, zodat we elkaar geen gemene scherfjes in de ogen jagen, en scherp je met een heel assortiment stenen hamers de bijl verder aan. Ondertussen kunnen we een varken roosteren, eten en verhalen vertellen.
Als we klaar zijn komen onze vrouwen de nieuwe bijlen halen, in bladeren zodat ze zich niet snijden. In het dorp leggen we de laatste hand aan het nieuwe gereedschap: in een holle slijpsteen doen we water en wrijven we de bijl rond tot hij helemaal gepolijst is. Scherper wordt hij daar niet van, een gekloven steen heeft van nature al zijn maximale scherpte. Maar we hebben gemerkt dat een geslepen steen die scherpte wel langer houdt. En hij wordt er zo mooi van.
Dit is geen citaat uit een opzienbarend, driehonderdduizend jaar oud egodocument. Het verhaal is gewoon zo verteld aan Nicholas Toth van de Universiteit van Indiana, door de bijlmakers van de KimYal, een Papoeavolk dat in dorpen als Langda woont. De Kim-Yal maakten in 1984 kennis met de westerse beschaving. Hun eerste contactpersonen, de Duitse arts Gunter Konrad en de Amerikaanse antropoloog Giancarlo Ligabue, stelden vast dat ze te maken hadden met een volk dat nog in de steentijd leefde. Toth is archeoloog en zag hier zijn kans, direct kennis te maken met een cultuur die hij meestal onderzoekt aan de hand van opgravingen.
Het was goed dat hij haast maakte. De Kim-Yal zien geen enkele reden, zich de gemakken van een op metalen gebouwde beschaving te ontzeggen. Met als gevolg dat er momenteel geen jongeren in het dorp in de leer zijn als bijlenmaker. Het gebruik van stenen bijlen als betaalmiddel is al uitgestorven.
Toth was in ieder geval ruim op tijd om het fijne van het bijlenmakersvak op te tekenen. Hij denkt dat de drie fasen van het fabricageproces van een bijl (in de bedding, in de veldhut en in het dorp zelf) ook fasen weergeven in de ontwikkeling van de steencultuur. Maar hij vermeldt er meteen bij, in een verslag in de Scientific American van juli, dat de Kim-Yal dat hele idee van drie fasen helemaal niets zegt.
Wat vinden de oude dorpelingen van hun vuistbijlen? Ze houden van ze. Lang niet zoveel als de gemiddelde Nederlander van zijn auto overigens: als er iets is waarmee de klus beter kan worden opgeknapt dan met een stenen bijl of mes, dan gebruiken ze dat. Er groeit veel bamboe in hun gebied en een gespleten stok daarvan is scherp genoeg om er een varken mee te slachten. Maar als tijdens het omhakken van een boom een bijl kapot gaat, nemen ze hem mee naar huis: het spijt ons voor die bijl, zeggen ze dan, en ze gooien hem weg op de daartoe bestemde plek in het dorp.
Toth denkt dat hij aan dit soort details veel heeft tijdens zijn onderzoek naar oude steentijddorpen. Het gebruik van bamboe verklaart voor hem het algemene beeld dat in Oost-Azie de ontwikkeling van de stenen bijl minder ver ging dan in Europa. En het respect voor een bijl bij het weggooien is van enorme invloed op de plaats waar de latere archeoloog hem vindt.
Niet alles wat de Kim-Yal hem vertellen wil Toth op de eerste gereedschapmakers toepassen. Een Kim-Yal zou je kunnen leren een Boeing 747 te besturen, merkt hij op, terwijl hij in Amerika een chimpansee bijlen leert maken. De mens van een miljoen jaar geleden, hoe goed ook met een steen, zoekt het tussen die twee uitersten.