Opinie
Aanhouding in zaak-Vaatstra zeker geen argument voor een landelijke databank
De discussie over een DNA-databank met de gegevens van alle Nederlanders is - voorspelbaar - losgebarsten sinds de aanhouding van Jasper S., de verdachte in de zaak-Vaatstra. Zonder naar de daadwerkelijke mogelijkheden van DNA voor de opsporing te kijken, is het echter weinig relevant om over privacy en andere mogelijke voor- of nadelen te discussiëren. Een landelijke databank kan in de praktijk het opsporen namelijk eerder bemoeilijken en kostbaarder maken, dan helpen.
De hit in de zaak-Vaatstra is het voorbeeld hoe DNA-onderzoek zinvol kan zijn als het gericht wordt ingezet. En daar zit 'm ook meteen de kneep. Het inzetten van DNA-onderzoek of DNA-verwantschapsonderzoek is alleen maar in uitzonderlijke gevallen gericht mogelijk.
Om in een opsporingsonderzoek een grootschalig of verwantschapsonderzoek op basis van DNA in te zetten, moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden om enige kans van slagen te hebben.
Goed onderzoek op de plaats delict moet leiden tot informatie op basis waarvan verder opsporingswerk mogelijk is. Zo leidt een spermaspoor bij een zedendelict tot concrete informatie om mee te speuren. Het is dan waarschijnlijk dat er een man betrokken is bij het delict en dat deze man een belangrijke rol heeft gespeeld. Dat maakt het selecteren van mannelijke verdachten voor DNA-onderzoek mogelijk.
Als zo'n duidelijk spoor ontbreekt, worden de mogelijkheden sterk beperkt. Niet omdat er geen DNA uit andere sporen te bepalen is, maar juist omdat veel sporen kunnen worden veiliggesteld waaruit dat kan. Van die sporen is het maar de vraag of deze gerelateerd zijn aan het delict. Marianne Vaatstra was de avond van haar moord uit geweest. De kans dat zij sporen, bijvoorbeeld haar en huidschilfers, van onschuldige mannen op haar kleding had, is niet ondenkbaar. Als een landelijke DNA-databank zou worden doorzocht met DNA uit deze sporen dan zal dat veel hits geven. Hits die zeer weinig betekenen maar veel recherchewerk en onterechte verdachtmakingen opleveren.
Om DNA-verwantschapsonderzoek te kunnen uitvoeren, moet het DNA-spoor dusdanig van kwaliteit zijn dat er een Y-chromosomaal DNA-profiel uit kan worden bepaald. Daarmee zou het mogelijk zijn om mannelijke familieleden van de dader via verwantschapsonderzoek te vinden. In tegenstelling tot de beeldvorming is het vinden van sporen waaruit goed DNA-materiaal te vinden is, zeker niet gegarandeerd in opsporingsonderzoek. Dus pas als een goed DNA-spoor beschikbaar is, kan de stap naar de inzet van verwantschapsonderzoek worden gemaakt. En waar zoek je dan naar verwanten?
Stel je zo'n onderzoek eens voor in Rotterdam of Amsterdam in plaats van in het dunbevolkte Friesland. Dan zal niet alleen een enorm aantal personen in beeld komen, maar zal dit onderzoek vooral ook een fors beslag leggen op de per definitie beperkte middelen die de politie ter beschikking staan en die ze dus niet kan besteden aan het oplossen van andere zaken. Een landelijke DNA-databank zal een nog groter beslag leggen op mensen en middelen.
Vooralsnog zal in de zaak Vaatstra eerst uitgezocht moeten worden waarom de verdachte niet via tactisch opsporingsonderzoek in beeld is gekomen en waarom grootschalig DNA-onderzoek niet is ingezet. De aanhouding van Jasper S. laat zien dat gerichte inzet van DNA in opsporingsonderzoek zinvol is, maar geenszins een argument is voor een landelijke databank.