6 maart / Spreeuwen in de prunus
Elke dag zitten spreeuwen in de prunus waarop ik in mijn werkkamer uitkijk. Ze zijn meestal nog in het bespikkelde winterse verenkleed. Op elke veerpunt hebben vooral de vrouwtjes en de eerstejaars jongen ’s winters een lichte stip.
Veel spreeuwen zijn nu in zomerkleed, zwart met purperen, blauwe, groene en gouden glanzen. Mannetjes zingen op hun onbekommerde manier voor het gat dat ze uitkozen als onderkomen voor het legsel van vier tot zes lichtblauwe eieren. Sprotter heten ze hier en daar – geen gekke naam als je hun gezang een tijdje aanhoort. Tokkelen, kwetteren, klokken en ratelen, andere vogelroepen imiteren en zelfs andere geluiden uit de buurt zoals piepende deuren nadoen maken hun enthousiaste lied uit, dat met trillende keelveren wordt voorgedragen en wordt begeleid door met de vleugels te zwaaien alsof de zanger de maat slaat.
Spreeuwen zijn als dakbroeders (plaatselijke namen: daklijster panlijster) net als de huismussen de dupe van renovaties, omdat gebroken dakpannen worden verwijderd en de ruimte onder de pannen ontoegankelijk voor vogels wordt gemaakt.
* Eind februari al bloeide de eerste wilg, een grauwe of een geoorde, dat is moeilijk te zeggen.
Net als de kieviten bleven veel scholeksters de winter door in ons land. Ze hielden zich op de wadden en aan de kust op. In het binnenland, waar ze op akkers en weilanden broeden, zag je ze amper. Nu zijn ze weer terug in de polders. De schelle roep van overvliegende scholeksters is vaak in de nacht te horen.