100 jaar Hollanders in Carambeí
De Nederlandse landbouwkolonie Carambeí, in Zuid-Brazilië, viert haar 100-jarig bestaan. Het Nederlands verdwijnt langzaamaan uit de kolonie, maar de kern van de gemeenschap staat overeind: het gezinsleven, de kerk, de school en de coöperatie. De vraag is wie zich nog wil aansluiten.
Het Loflied schalt door het gereformeerde kerkje van de Igreja Evangélica Reformada (IER), gelegen aan de Pioniersweg, aan de vooravond van alle feestelijkheden.
Het koor - bestaande uit de dominee en zijn vrouw, de dochter van de voormalige onderwijzer, de schooldirectrice, boeren en boerinnen - oefent voor de viering van het 100-jarig bestaan van landbouwkolonie Carambeí. Eerder die middag kwam de groep ook al samen op de tachtigste verjaardag van een kolonielid in het Koffiehuis.
Iedereen lijkt met iedereen verbonden te zijn in Carambeí. Tenminste, in de gemeenschap van de Hollanders. Die bestaat uit zo'n vierduizend afstammelingen van Nederlandse immigranten in het 18.000 inwoners tellende plaatsje Carambeí, in het zuiden van Brazilië.
Wie door Carambeí rijdt, over de Pioniersweg, langs de kerk en voorbij de voormalige zuivelfabriek (nu slachtfabriek), ziet grote huizen staan met aangeharkte voortuinen, vitrage en planten voor de ramen. Broers en zussen en neven en nichten De Geus en Dijkstra zijn er allen buur, maar het landschap is Braziliaans, heuvelachtig, met rondfladderende kolibries en hier en daar een gigantische cactus.
De Hollandse schijn van vitrages, klompen en opgepoetst koper bedriegt in zekere mate. De landbouwkolonie, waarvan de papieren op 4 april 1911 ondertekend werden tussen de broers Verschoor en de Brazil Railway Company, maakt een onvermijdelijke transformatie door. De taal verdwijnt. Alleen de oudjes spreken nog vloeiend Nederlands, de kleinkinderen nog slechts een enkel woord. De Nederlandse les op de gereformeerde school, die nog maar door 29 leerlingen wordt gevolgd, kan dat niet tegenhouden.
Voor Wennie de Geus-Dijkstra (83), die in een tot woning omgebouwde garage bij haar zoon Leen achter op het boerenerf woont, is dat lastig. Haar schoondochter is Braziliaanse en de kinderen spreken geen Nederlands. "Na zestig jaar in de kolonie spreek ik nog altijd nauwelijks Portugees, schandalig niet? Maar ja, toen ik hier kwam... Je leefde altijd in de kolonie... En ik heb er te weinig aandacht aan besteed. Heb het altijd te druk gehad. Maar ik red me wel hoor. En geef mij Brazilië maar! Ik vind het hier heerlijk, het klimaat, lekker rustig."
De kolonie ontstond in 1911. Dat was nadat de broers Leendert en Jan Verschoor samen met werkloze Rotterdamse havenarbeiders al in 1908 het avontuur in Brazilië beproefden. Jan was verkoper van naaimachines en had een beter klimaat nodig. De eerste plek waar ze - op uitnodiging van de Braziliaanse overheid - terechtkwamen, bleek middenin het oerbos van Paraná te liggen. Vrouwen, ook de vrouw van Jan Verschoor, legden er achter elkaar het loodje door tropische ziektes. Met de landbouw werd het niets.
In Carambeí zag het er gunstiger uit. Daar bood de Brazil Railway Company (in Engelse handen) de kolonisten grond en vee, in tien jaar af te betalen, en een afnamegarantie van de melk voor hun werknemers, die een spoorlijn van São Paulo naar Rio Grande do Sul aanlegden.
Wennies moeder kwam al in die begintijd aan, als jonge vrouw, samen met haar ouders, op aanraden van Verschoor. Dat was in 1913. Haar familie, De Geus, kwam uit 's-Gravendeel en kocht met de opbrengst van de boerderij in Nederland 3400 hectare aan in Carambeí.
Wennie: "Mijn moeder was toen al verloofd, met een schipper. Daarom is ze in 1916 terug naar Nederland gegaan, dwars door de mijnenvelden heen, om te trouwen. Na de Tweede Wereldoorlog - het schip van mijn vader was door de Duitsers afgepakt - besloten naar de familie in Brazilië te gaan. Dat was tegen de zin van mijn vader - wat moest hij op het droge? - maar mijn moeder had nog altijd mooie herinneringen aan Brazilië."
In de jaren vijftig maakte de kolonie een enorme ontwikkeling door. De drie steunpilaren van de gemeenschap - de kerk, de school en de coöperatie Batavo - draaiden al enkele decennia. Batavo, de eerste agrarische coöperatie van Brazilië, werd in 1925 opgericht door Aart Jan de Geus en Gerrit Los. In 1940 werd de zuivelcoöperatie officieel door de Braziliaanse overheid erkend. In de jaren vijftig kwam de landbouw erbij.
Willem de Geus (85), een neef van Wennie en kleinzoon van Aart Jan, vertelt 's middags bij de koffie met taart (vanwege de tachtigste verjaardag van Hilly Straatsma): "De coöperatie is ons behoud geweest. We hadden al dezelfde kerk, dezelfde school, het was één grote familie, maar op zakelijk vlak beconcurreerden we elkaar. Toen zijn we samen kaas gaan maken."
De kolonisten, onder meer uit Zuid-Holland, Groningen en Friesland, waren allemaal van gereformeerde huize. In de jaren dertig stichtten ze de Igreja Evangélica Reformada en bouwden een kerk.
De kerk langs de Pioniersweg staat volledig open voor mensen van buiten, toch is het de kolonie na zoveel jaar nog niet gelukt om één te worden met de omgeving, al is de voertaal er meestal Portugees. "We staan toch nog altijd bekend als de kerk van de Hollanders", verzucht Annie Dijkstra Bosch, geboren en getogen in Carambeí en getrouwd met een immigrant uit de naburige Nederlandse kolonie Castrolanda: "De Brazilianen gaan meestal naar de andere kerk van de IER, in het centrum van Carambeí. Dat hoor ik niet te zeggen, maar het is wel de praktijk. Ah, uiteraard, ik ben óók Braziliaanse."
Nu de kerk sinds vorig jaar een Braziliaanse dominee heeft (van Duitse afkomst) wordt de dienst alleen nog in het Portugees gehouden. Annie: "Als je me vraagt wat ik het liefste heb, dan verkies ik de preek in het Nederlands. Dan krijgt die voor mij meer diepgang. Maar thuis lezen we de Bijbel na het eten ook in het Portugees. Dat hebben we besloten zodat de kinderen en hun vrienden echt alles kunnen begrijpen. Dat vonden we uiteindelijk belangrijker dan de taal."
Dominee Liborio Frederico Kissmann, afgestaan door de Lutherse kerk aan de IER, voelt zich open ontvangen door de Hollanders. "Ik voel een enorm respect voor wie geen Nederlands spreekt. Ik volg (niet verder vertellen!) wat lessen Nederlands, om de liederen beter te begrijpen. Maar behalve de taal heb ik hier een traditie aangetroffen, de gereformeerde traditie, die heel sterk overeind is gebleven. In honderd jaar is de liturgie bijvoorbeeld nauwelijks veranderd. Die traditie heeft de gemeenschap gedurende honderd jaar leven gegeven. De kerk wil tegelijkertijd een Braziliáánse kerk zijn en werkt er dan ook hard aan om het vooroordeel dat het een kerk van de Hollanders zou zijn te doorbreken. Dat is de doelstelling."
De evangelische (basis)school van Carambeí, opgericht in 1980, kampt met hetzelfde imago. Hoewel 40 procent van de leerlingen tegenwoordig niet meer verbonden is aan de IER, wordt ook de school gezien als van de Hollanders. "We hebben 237 leerlingen. Dat zouden er méér kunnen zijn, we hebben wel vaker schommelingen gehad", vertelt directrice Ans Jacobi (1952). "Iedereen is hier welkom, op voorwaarde dat de ouders de bijbelse lijn van de school onderschrijven."
De privé-school, waar sinds de jaren tachtig vrijwel alle kinderen van de coöperatieleden naartoe gingen en gaan, bracht kwaliteit en trok daarom ook leerlingen van buiten aan. Voor de jaren tachtig zorgde de kolonie altijd dat er een Nederlandse onderwijzer was voor de kinderen die zich aansloten bij het Braziliaanse onderwijs. Jacobi: "We hebben hier ook katholieke kinderen. Brazilianen staan heel open voor het geloof. Dat heeft voor- en nadelen. Ze gaan er erg makkelijk mee om. Je merkt dat de kinderen hier veranderen in de omgang met ons. Wij beginnen 's ochtends altijd met gebed en doen veel aan bijbelstudie. Soms horen we via de ouders dat hun kinderen nu vragen om voor het eten eerst te bidden."
Jacobi was opgelucht toen de ouders van een islamitisch meisje uiteindelijk besloten hun dochter niet op de school te plaatsen: "Sinds we hier vlees produceren voor de Arabische wereld wonen er islamieten in de buurt. Het meisje kwam uit midden-Afrika. Haar ouders wilden haar liever hier dan op een openbare school. 'Als jullie uit de Bijbel lezen, gaat ze toch gewoon even de klas uit', stelde moeder voor. Maar zo werkt dat niet. Het zit hier in álles wat we doen. Zoals wanneer de kleintjes naar de speelplaats lopen en christelijke versjes zingen. Ze besloten hun dochter niet te plaatsen, maar wij hebben om ons christenzijn nog nooit nee gezegd."
Toch moet er, vanwege de concurrentie met andere scholen, een duidelijkere campagne komen dat de school openstaat, vindt Annie Bosch, die al theaterlessen op de school gaf en aansluit bij het gesprek met de directrice: "Het is nog steeds ónze school, van de Hollanders. Net als bij onze kerk, Ans, is de drempel ook hier hoog."
Jacobi: "Ja, maar als ze eenmaal binnenkomen, vragen ze wel hoe ze op deze school terecht kunnen komen. We moeten daarom aggressiever zijn, open dagen houden en zeggen 'kóm'."
Ook de coöperatie heeft te maken met concurrentie, vertelt secretaris Hans van der Meer: "Ons ledental groeit heel langzaam. We hebben er nu 530, van wie ongeveer de helft van Nederlandse oorsprong is. Alle aanwas komt van zonen van mensen die al lid waren. Sinds vorig jaar hebben we ons beleid veranderd en proberen we aggressiever nieuwe leden te werven onder derden. We willen laten zien dat we iets goeds hebben neergezet."
Vrijwel alle landbouw in Brazilië vindt tegenwoordig plaats in coöperatieverband. De grootste Braziliaanse landbouwcoöperatie, COAMO uit Paraná, met 22.000 leden, rukt op. Van der Meer: "Die concurrenten laten we niet over ons heen lopen. Een groot verschil is dat de gemiddelde omzet voor onze boer ruim 600.000 euro per jaar is en bij COAMO nog geen 44.000 euro. Bij ons blijft de boer eigenaar van zijn producten. Híj bepaalt het moment van verkoop."
De coöperatie is streng in de selectieprocedure, zegt Van der Meer: "Boeren die wij eerder weigerden, leveren nu melk aan ons vroegere merk Batavo, dat is overgenomen. Dat proef je aan de kwaliteit van de melk. Die is helaas achteruitgegaan. Wij zijn strenger. Onze nieuwe leden moeten technische begeleiding aannemen van de coöperatie en ons systeem accepteren."
Honderd jaar. Ze hebben wat neergezet, vindt Dick de Geus (69). De voormalig coöperatievoozitter en motor achter de festiviteiten - zoals een historisch park, waarin de oude kolonie is nagebouwd, een museum en een serie boeken ('De inventie van Carambeí') - is trots. "De geschiedenis is nu vastgelegd. Wij hebben Brazilië het coöperatiesysteem en de beste veestapel van het land gegeven en anderzijds zijn wij hier nooit gediscrimineerd. Dat is in andere werelddelen nog wel eens anders. Brazilianen zijn vriendelijk. Zelf heb ik een dubbele identiteit: ik ben geen echte Braziliaan en ook geen echte Nederlander."
Het coöperatiesysteem moest zo goed als uitgevonden worden door de kolonisten. De coöperatie, Cooperativa Agropecuária Batavo Ltda, begon met melk, wat kippen en varkens en werd in heel Brazilië bekend dankzij het zuivelmerk Batavo (opgericht in 1928).
Vanaf de jaren vijftig kwamen daar landbouwproducten als graan, soja en bonen bij, ondanks de lastige zandgrond. In de jaren zeventig heeft die landbouw een enorme vlucht genomen dankzij nieuwe agrarische landbouwtechnieken als direct doorplanten na de oogst, zonder te ploegen.
Hans van der Meer: "De coöperatie was een soort gemeente, zorgde overal voor, zoals voor de komst van elektra in 1961, de aanleg van wegen en voor sportvoorzieningen. Het schoolgeld en de bijdrage voor de kerk werden via de coöperatie betaald. Bij bedrijven die niet goed gingen, werd dat als debet bijgeschreven. Daar zijn we in de jaren negentig mee gestopt."
In 1998 werd het zuivelmerk Batavo verkocht aan Parmalat en in 2006 volledig afgestoten. Van der Meer: "Momenteel zijn we een gezonde onderneming, met eigen kapitaal. In juli beginnen we een nieuwe melkfabriek en in de toekomst willen we weer een eigen zuivelmerk lanceren: Frisia."
undefined