NaschriftPiet den Blanken (1951-2022)
Verhalend fotograaf Piet den Blanken beet zich vast in sociale onrechtvaardigheid
Zijn foto’s hadden grote zeggingskracht. Piet den Blanken stond bekend als een geëngageerde fotojournalist die partij koos voor de verdrukten in de samenleving. Objectieve journalistiek bestaat niet, was zijn credo.
De pootjes van zijn oude leesbril werden met ijzerdraad en een touwtje op hun plaats gehouden. De sandalen die hij ooit voor twee euro op de vrijmarkt had gekocht droeg hij tot ze helemaal afgetrapt waren, waarna hij ze bewaarde voor belangrijke gelegenheden, zoals hij gekscherend zei. Piet was genereus als vrienden en bekenden geld of andere hulp nodig hadden, hij hielp hen zover hij kon, maar zelf deed hij uiterst zuinig aan. Hij gaf niet om materiële zaken en nieuwe spullen, behalve als het zijn camera betrof. Hij leefde ervan.
Je zag Piet nooit zonder camera, zelfs als hij vrienden bezocht of alleen maar ergens een ijsje ging eten had hij hem bij zich. Leven en fotografie waren met elkaar verweven. Als fotojournalist was hij altijd op zoek naar beelden die hij wilde vastleggen. Hij documenteerde de samenleving op een manier die getuigde van sociale betrokkenheid en een kritische houding. Zijn onderwerpen lagen soms dicht bij huis in Brabant, maar ook ver weg, aan de grenzen van Europa en op andere continenten. Het waren verhalende foto’s, over de ellende in vluchtelingenkampen, het dagelijks leven van landloze boeren in Brazilië, migranten opgepropt in vrachtwagens op weg van Algerije naar Europa, Mexicanen die tegengehouden worden bij de grens met de VS.
Lak aan autoriteiten
Hij drong zich niet op met zijn camera, maar vriendelijk en geïnteresseerd als hij was wist hij makkelijk contact te leggen. Ook met zijn bescheidenheid nam hij anderen voor zich in. Hij waardeerde aandacht voor zijn werk, maar over zichzelf als fotograaf sprak hij met veel zelfrelativering. Verwijzend naar zijn woonadres zei hij grappend: “Ik ben wereldberoemd in Breda, op de hoek van de Emmastraat en de Academiesingel”.
Over persoonlijke kwesties begon hij niet snel. Liever discussieerde hij over politiek en economie. Hoewel hij bedachtzaam was en conflicten vermeed, kon hij zich flink opwinden over bestaande machtsverhoudingen, het kapitalisme voorop. Zijn sympathie lag bij armen en verdrukten. Dat de werkelijkheid niet strookte met zijn ideaalbeeld van een rechtvaardige samenleving maakte hem tegendraads. Hij had lak aan autoriteiten en vond het een sport elke dag een kleine anarchistische daad te verrichten. Met plezier stapte hij op de fiets, louter om even door rood te rijden.
Regelmatig ging hij terug naar zijn ouderlijk huis in het Brabantse Wijbosch, een dorp tussen Schijndel en Veghel. Het was inmiddels verkocht, maar hij kon er beschikken over het tot een vakantiehuisje verbouwd washok. Zijn vader Tinus en moeder Aaltje waren eenvoudige keuterboertjes. Ze hadden het niet breed, stromend water en elektriciteit was een luxe die Piet pas in zijn puberteit leerde kennen. Het gezin met vier kinderen woonde afgelegen, veel aanloop hadden ze niet. Eens per jaar kwam de kolenboer langs, in een auto, net als de dierenarts en de dokter. Het was een avontuur voor de kinderen als ze een stukje mochten meerijden, want auto’s zagen ze verder nooit.
Tot zijn eenentwintigste woonde hij thuis. Na afronding van de mulo in Schijndel fietste hij dagelijks vijfentwintig kilometer heen en terug naar de hts in Eindhoven waar hij scheikunde studeerde. Als dienstweigeraar vond hij tijdelijk werk bij het Brabants Dagblad in Den Bosch waar ze een doka-laborant nodig hadden.
Het was een vormende periode waarin hij een nieuwe wereld ontdekte en zijn politieke en maatschappelijke interesse groeide. Hij voelde zich op zijn plek in een omgeving waar men zich niet met techniek maar met de samenleving bezighield. Wegens een tekort aan sportfotografen bij de krant kon hij af en toe inspringen en sportwedstrijden vastleggen. Zijn passie voor fotojournalistiek was geboren en hij maakte een ommezwaai naar de Fotovakschool voor een opleiding reportagefotografie.
Op de bonnefooi
In 1978 begon hij als zelfstandig fotojournalist. Aanvankelijk leverde hij vooral aan vakbondsbladen en regionale kranten, maar geleidelijk aan ook steeds meer aan landelijke dagbladen, waaronder Trouw. Daarnaast publiceerde hij fotoboeken, onder meer over leegstromende Brabantse dorpen en over de generatie kleuters in Wijbosch waartoe hij had behoord. Bij voorkeur fotografeerde hij in zwart-wit – kleur leidt maar af, vond hij – totdat hij in 2010 overstapte op digitale fotografie en kleur de norm werd.
Hij hield zich bezig met sociaal-economische onderwerpen en de achtergronden van het nieuws. Van stakingen in de Rotterdamse haven tot migranten op de Balkanroute. Vaak was hij zijn eigen opdrachtgever en ging hij op de bonnefooi op reis, om daarna zijn fotoreportages te slijten aan kranten en tijdschriften die er voor de eeuwwisseling veel ruimte voor hadden.
Begin jaren tachtig ontstond zijn fascinatie voor Latijns-Amerika. Hij leerde goed Spaans spreken en verdiepte zich in de politieke situatie in landen als Guatemala, Nicaragua, Honduras en Costa Rica. Hij maakte fotoverslagen van de leef- en werkomstandigheden van plaatselijke bevolkingsgroepen en trok op met guerrillastrijders in El Salvador. De moord daar in 1982 op vier Nederlandse journalisten maakte hem extra vastberaden de strijd vast te leggen.
Ook in andere werelddelen ondernam hij gevaarlijke reizen. In Libië werd hij enige tijd door een maffiabende gevangen gehouden; tijdens een reis in Niger belandde hij in de gevangenis. Hij wilde er geen aandacht voor, want dat leidde maar af van de reportage waar hij aan werkte. Typisch Piet, het ging hem altijd om de inhoud.
Feitelijk maar niet objectief
Sociale ongelijkheid en mensenrechten waren terugkerende thema’s. Hij fotografeerde, naar hij zei, uit kwaadheid over de misstanden die hij zag. Hij wantrouwde journalisten die zich objectief noemen, maar vond wel dat journalistiek feitelijk moet zijn. Zijn gevleugelde uitspraak ‘feitelijk maar niet objectief’ werd de titel van een documentair portret dat filmer Wilbert Smit eind 2020 van hem maakte.
Daarin komt hij naar voren als een vasthoudende fotograaf die zijn onderwerpen bleef volgen. Meermaals keerde hij terug naar plaatsen waar hij jaren eerder was geweest om te zien hoe het de bewoners was vergaan. Dan sliep hij soms op een matje bij hen thuis en maakte fotoreportages, zoals over dagloners in het Spaanse dorp Marinaleda. Hij wilde “een gezicht geven aan gewone mensen die in de traditionele geschiedschrijving overgeslagen worden”.
De trein was zijn favoriete vervoermiddel. Zo’n reis kon weer aanleiding zijn voor een fotoserie die hij bedacht, zo legde hij het leven in een Indiase trein vast terwijl hij met een vriend van Noord- naar Zuid-India onderweg was om suikerrietboeren te portretteren. Hoewel hij maanden achtereen reisde onderhield hij trouw zijn vriendschappen. Zijn relaties waren minder bestendig.
Piet was een avontuurlijke reiziger en wilde zich niet echt aan iemand binden. Alleen met Lucia van Lanen, werkzaam in de zorg, woonde hij kort samen. Een half jaar na de geboorte van hun zoon Sander ging hij elders wonen, maar in de tuin van het huis dat hij met Lucia had gekocht hield hij zijn donkere kamer. Ze bleven elkaar regelmatig zien, dronken koffie samen en gingen met hun zoon jaarlijks op fietsvakantie. Met Sander maakte hij graag lange schaatstochten.
Met sommige mensen die hij op reis ontmoette bouwde hij in de loop der jaren een hechte band op. Zoals met een Afghaanse vluchteling die hij in Athene tegen het lijf liep, en met Ivania Brooks Torres, die met haar kinderen in een sloppenwijk in de Nicaraguaanse hoofdstad Managua woonde. Hij fotografeerde haar voor het eerst in 1996 toen ze zich op straat prostitueerde om haar gezin te kunnen onderhouden. De laatste foto’s maakte hij tien jaar later, kort voordat ze op 33-jarige leeftijd overleed. Zijn fotoboek over haar – met tekst van Lou Keune - beschouwde hij als zijn beste werk.
Eind vorig jaar vertrok hij opnieuw met zijn camera naar Midden-Amerika, voor een rondreis langs plekken en mensen die hij kende. Ook de kinderen van Ivania, met wie hij contact had gehouden, wilde hij zien. Het was een moeizame onderneming waarbij zijn bagage wél, maar hij niet de grens over kwam. Uiteindelijk lukte het hem via een smokkelroute Nicaragua binnen te komen.
Een paar maanden later, vlak voor terugkeer naar Nederland, werd hij ziek in Guatemala. Het bleek een verwaarloosde longontsteking waar hij niet meer bovenop kwam. Hij overleed in een publiek ziekenhuis in het bijzijn van Sander. Bij de uitvaart in Guatemala kwamen velen afscheidnemen. Terug in Nederland droeg Sander de urn in Piets oude versleten rugzak naar de begraafplaats in Wijbosch, waar deze werd bijgezet in het graf van zijn ouders.
Pelegrinus Adrianus Maria (Piet) den Blanken werd geboren op 12 januari 1951 in Veghel en overleed op 4 april 2022 in Guatemala-Stad.
Trouw beschrijft het leven van onlangs overleden heel gewone of bekende mensen. Heeft u zelf een tip voor Naschrift? Mail ons via naschrift@trouw.nl.