De natuur is het mooiste wat er is. Dat vinden ze bij de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) al honderd jaar. ‘Iedere jongere zou moeten ervaren hoe fijn het buiten is’.
Dreigend trekken donkergrijze wolken zich samen boven de Stille Verkwikking. De camping is een pleisterplaats voor pensionado’s. Maar deze vrijdagmiddag zijn er opvallend veel jongeren. Niet voor een of ander festival, ze komen voor de otter. De camping grenst aan nationaal park Weerribben Wieden, het belangrijkste leefgebied van dit zeldzame zoogdier. Nederland telt er nog zo’n vierhonderd.
Vanaf station Steenwijk hebben de jonge natuurliefhebbers een uur tegen de straffe wind in getrapt om bij de camping te komen. Even uithijgen is er niet bij. Het begint te spetteren. Ze zetten gauw hun tentjes op voordat de bui echt losbarst.
Mees van Horssen (23) heeft dit otterkamp georganiseerd en loopt met een deelnemerslijst rond. “Er zouden veel nieuwelingen komen. Maar ik weet niet of iedereen er al is. Totaal geen idee ook wie bij welke naam hoort.”
Floor de Booys (1970) is journalist. Ze was onder meer hoofdredacteur van de Haagse en Haarlemse Straatkrant en voorlichter van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer. Momenteel is ze communicatieadviseur voor het Verwey-Jonker Instituut in Utrecht.
Met een vlindernet naar het otterkamp
Verwacht bij de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) niet de discipline van de scouting. Geordende chaos is eerder kenmerkend voor de vereniging voor en door jongeren van 11 tot 25 jaar. Padvinders noemen ze met enig dedain ‘padjakkers’. De animositeit tussen de scouting en de NJN is allang niet meer zo fel als vroeger, maar haal ze als buitenstaander niet door elkaar.
Overzicht houden is misschien niet zijn sterkste kant, maar Mees weet wél alles van endemische soorten en ondersoorten. “Zoals de grote vuurvlinder batava, die alleen in de Weerribben Wieden voorkomt.” Daarom heeft Tjalling Horjus (18) toch ook maar zijn vlindernet meegenomen naar dit otterkamp. Hij doet voor hoe hij met elegante bewegingen de vlinder uit de lucht zou halen. En na bestudering natuurlijk onmiddellijk weer vrij zou laten.
Bekende Nederlanders
De NJN is de oudste jeugdbond van Nederland en heeft opvallend veel bekende Nederlanders voortgebracht. Filmregisseur Bert Haanstra, schrijver Willem Frederik Hermans, econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen, tekstschrijver en cabaretier Hans Dorrestijn, actrice Carry Tefsen, milieuminister Pieter Winsemius en schrijver Jan Wolkers, om er een paar te noemen.
De viering van het honderdjarig bestaan in 2020 viel door corona enigszins in het water. Op vrijdag 14 oktober is er een groot gala om te vieren dat de NJN ondertussen 102 jaar bestaat.
De NJN telt zo’n vijfhonderd leden, en trekt een bijzonder soort jongeren. Vaak behoorlijk bijdehand, sociaal soms een tikje onaangepast en bovengemiddeld geïnteresseerd in de natuur. Ze kunnen onderweg opeens gefascineerd stilstaan bij een regenworm. Ruiken aan uitwerpselen om iets over voedingsgewoonten van een dier te weten te komen. En niet uitgepraat raken over de roodpootvalk, die onderweg naar Zuid-Afrika in groten getale op Texel foerageert. Ze spreken met veel afkortingen – zomerkamp is zoka, pinksterkamp pika – en gebruiken zelfverzonnen woorden: ‘preu’ is stamppot, een ‘bekklem’ een boterham die aan alle kanten dik met pindakaas is besmeerd en met ‘klefjes’ bedoelen ze een verliefd stelletje. Hun belevenissen schrijven ze op in een ‘beerput’. Een ouderwets schrift met een harde kaft, het moet tegen een stootje kunnen.
In het boek Er is niks veranderd dat ter ere van het jubileum door oud NJN’ers Jessica Kips, Kees Mostert en Lonneke Beukenholdt werd uitgebracht, staan een heleboel beerputten afgebeeld. Het is misschien wat overdreven om te stellen dat er niks is veranderd in een eeuw. Maar zoals elke subcultuur is ook de NJN goed in het conserveren van bepaalde omgangsvormen.
Als ze willen chillen, gaan ze op de grond op elkaars buik liggen. Pitheuvelen noemen ze dat. En ze doen aan ‘hupsen’, een soort volksdansen. Je bent geen échte NJN’er als je niet ‘gedoopt’ bent. Meestal beland je tijdens je eerste kamp op een onverwacht moment ergens in een sloot. Maar voor buitenstaanders zoals ik zijn ze vriendelijk. Zelfs al ben ik ruim twee keer zo oud.
Eerste vriendje
Als ’s avonds op een primus – een vooroorlogs kookstel op petroleum – het avondeten wordt bereid in een gamel – een grote pan – komen bij mij herinneringen terug. Ik ben nooit lid geweest, maar op mijn zeventiende kwam ik via mijn eerste vriendje met de NJN in aanraking.
Hij komt uit een echte NJN-familie. Zijn ouders hebben elkaar er leren kennen en zijn broers waren ook lid en hadden vriendinnetjes uit de NJN. Ik was een vreemde eend in de bijt. Om te kijken of het iets voor me was, ging ik een paar keer mee. Buiten zijn vond ik fijn, maar ik had geen interesse in het determineren van plantjes of het vangen van muizen.
Marijn (12) en Kyano (13) vinden dat wél leuk. Ze zijn voor hun eerste NJN-kamp helemaal uit de omgeving van Den Haag gekomen. Vroeger werden beginnende NJN’ers ‘klunzen’ genoemd, maar die term is achterhaald en zeker niet van toepassing op deze natuurnerds. Geoefend zetten ze hun tent op.
Nooit patat of pizza
Natuurlijk hangen ze ook weleens een middagje op de bank te gamen. Maar liever struinen ze door het Bieslandse Bos, een natuurgebiedje in Midden-Delfland. Daar spotte Kyano met zijn wildlife-camera al een otter. Marijn bouwde een nestkast voor bosuilen. Een boswachter hielp met het ophangen ervan en wees de jongens op de NJN.
En nu zitten ze hier onder een tentzeil, dat provisorisch tussen de bomen is gespannen om de ergste regen op te vangen, hun avondmaaltijd te eten. Couscous met gestoofde groenten en feta. Er wordt bijna nooit patat of pizza gehaald. Bij de NJN wordt gekookt. Al honderd jaar vegetarisch.
Mees is blij met de nieuwe aanwas. Hij is al zijn halve leven NJN’er en zit in de zoogdierenwerkgroep. Dit is zijn laatste jaar. Als hij 25 wordt, moet hij afzwaaien en wordt hij ‘oude sok’. “Ik kan me een leven zónder de NJN nog niet goed voorstellen.”
Zijn interesse in de natuur is blijvend. Als bijna afgestudeerd ecoloog ziet hij vooral de grotere verbanden. “Otters waren uitgestorven in Nederland. Dat ze het nu weer relatief goed doen, zegt iets over de waterkwaliteit en de visstand.”
De NJN’ers hebben er veel voor over om er een te zien. In de ochtendschemering is de kans daarop het grootst. De wekker staat op half zes. Een tijdstip waarop veel leeftijdgenoten na een nachtje stappen juist hun bed in kruipen.
Je kunt veel van je vrije tijd bij de NJN doorbrengen. Er zijn twaalf afdelingen verspreid over heel Nederland. En er zijn werkgroepen waarin de studie naar insecten, vogels, zoogdieren, planten, wolken, fossielen en meer centraal staat. Elk weekend is er wel een excursie, lezing of cursus, en in de vakanties zijn er kampen in binnen- en buitenland. Tussen kerst en oud en nieuw is er het congres waarop elk jaar een nieuw hoofdbestuur wordt gekozen.
‘Vuile sok’
De NJN-activiteiten van mijn vriendje waren lastig te combineren met onze prille liefde op afstand. Hij woonde in Hoorn en ik in Nijmegen. Het hielp ook niet echt dat ik had gezien hoeveel aandacht hij kreeg van NJN’sters met blonde vlechten en blozende wangen, als hij ’s avonds bij het kampvuur op zijn gitaar speelde. Ze hingen aan zijn lippen als hij Annie’s Song of Country Roads van John Denver zong.
Dat hij op zijn negentiende lid af werd – en daarmee ‘vuile sok’ – kwam deels door mij. Hij wilde ook uit de voetsporen van zijn ouders, zijn eigen pad kiezen. Zijn moeder vond het destijds vreselijk, maar ze heeft het me inmiddels wel vergeven. De ontvangst is hartelijk als ik haar voor dit artikel kom interviewen over háár tijd bij de NJN.
Tweede thuis
Greet Busman (82) kwam er in 1953 via een schoolvriend bij. “Ik was dertien en we woonden in Groningen. Mijn oudere zus Rita werd ook lid, maar die vond er niks aan. Ik was vanaf de eerste excursie verkocht. We gingen naar landgoed De Braak in Paterswolde. We verzamelden altijd op zaterdagmiddag om twee uur aan het Herenplein in Groningen. En dan fietsten we de stad uit, de natuur in. De wind door je haren, zon op je gezicht. Heerlijke dagen waren dat. Ik vond de mensen leuk, iedereen werd geaccepteerd en deed mee.”
Het werd al gauw haar tweede thuis. Natuurstudie lag haar – vooral van plantjes en vogels – en ze kon er ook andere kwaliteiten kwijt. Op haar vijftiende werd ze penningmeester van haar district: D1 Groningen Noord. “Ik zie me nog zitten met dat grote kasboek om de contributie van de leden en de uitgaven op kampen bij te houden. Een hele verantwoordelijkheid. Gelukkig hielp mijn vader me.”
Villa in Zolle
De NJN werd door een paar enthousiaste jongelui opgericht op zondagavond 15 augustus 1920 in een villa aan de Veerallee 34 in Zwolle, waar Willem en Magdalena Jonker woonden. Hij was leraar biologie en droeg de jeugdige natuurvorsers een warm hart toe, weet Marga Coesèl, die de geschiedenis van de NJN uitgebreid beschreef. Feiko Koster, een middelbare scholier uit Groningen, was de initiatiefnemer. Volgens hem was ‘natuurstudie het schoonste genot dat er bestaat’.
De jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw waren de hoogtijdagen van de jeugdbond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog mochten de excursies en kampen doorgaan. De Duitsers zagen er geen kwaad in. Natuur was immers neutraal. Andere jeugdverenigingen werden wel verboden. De NJN groeide in die jaren van vijfhonderd naar meer dan drieduizend leden. Joodse leden moesten afhaken omdat het voor hen te gevaarlijk werd. Een ingewikkelde bladzijde uit de geschiedenis van de NJN. Onno Bosma (82) werd in 1952 lid van een van de maar liefst elf NJN-afdelingen die er toen in Amsterdam waren en verbaast zich er met terugwerkende kracht over hoe weinig er kort na de oorlog werd teruggekeken, laat staan gereflecteerd. “De blik was gericht op de toekomst. Niet alleen bij de NJN, dat was de tendens in de hele samenleving. Je zou nu zeggen dat het bestuur van de NJN solidair had moeten zijn met de Joodse leden en had moeten stoppen. Maar ze kozen ervoor door te gaan. En daar was ook wat voor te zeggen. Er was voor jongeren in die oorlogsjaren zo weinig te doen.”
In 1963, haar laatste jaar bij de NJN, was Greet voorzitter van het hoofdbestuur, en moest ze veel vergaderen en organiseren. “Ik heb mijn hele leven baat gehad bij de vaardigheden die ik bij de NJN heb opgedaan.” Ze heeft nog steeds contact met de leden uit haar oude hoofdbestuur. “Dat gaat natuurlijk over het hele leven, maar de natuur is nog altijd een belangrijke gemene deler.”
Rachel Marijs (22), lid van het hoofdbestuur, gunt álle jongeren deze ervaringen. “Geldgebrek mag daarbij geen rol spelen. Daarom is er een compensatieregeling. Wie moeite heeft om de contributie van 40 euro per jaar of de kosten van een zomerkamp – 140 euro voor tien dagen – te betalen, komt daarvoor in aanmerking. “We hebben ook slaapzakken en matjes te leen voor wie ze niet zelf kan kopen.”
Vanaf het begin was de NJN tegendraads. In een tijd waarin de verzuiling alles bepaalde, was de jeugdbond nadrukkelijk neutraal. Jongeren van alle gezindten waren welkom. Aan politiek deden ze niet. De NJN trok zich ook minder aan van de strikte scheiding der seksen. Jongens en meiden gingen sámen op excursie. Maar ze sliepen in het begin nog wel in aparte tenten, zo is te lezen in de memoires van Ad Borstlap, NJN’er van het eerste uur.
Hij beschrijft een zomerkamp in 1928 in het Zuid-Limburgse Geuldal, waar de meisjes aan de ene kant van de rivier sliepen en de jongens aan de andere kant. En de veldwachter kwam elke avond kijken of er geen ongeregeldheden waren.
Slapen bij boeren
Toen Joop (74) en Truus (71) Vermeer-De Boer elkaar in de jaren zestig leerden kennen, hing de flowerpower in de lucht. Al ging het er bij D9 – het district in Arnhem – allemaal nog heel braaf aan toe. “Joop was vijftien en ik twaalf. Een beetje aan de jonge kant”, vertelt Truus aan tafel in hun huis in Deventer. Pas tijdens hun studie in Groningen kwamen ze elkaar weer tegen en toen kwam hun liefde tot volle bloei, maar de jaren bij de NJN blijven de basis. Oud-NJN-ers zijn nog steeds hun beste vrienden.
Kamperen doen ze niet meer, ze hebben te veel last van hun rug. Ze trekken er nu met een caravan op uit. Joop: “Ik ben een vogelaar en Truus is meer van de plantjes. Dus als we op pad zijn, kijk ik veel naar boven en zij naar beneden.” Hun kinderen zijn geen lid geworden van de NJN. “We hebben ze ook nooit gepusht. De click was er op dat moment niet.”
Tureluur-fluitje
Als Joop en Truus herinneringen ophalen aan de NJN, dan denken ze vooral aan de lange fietstochten. En hoe koud het soms was. “We warmden ons op in de steenfabrieken die we onderweg tegenkwamen. En we konden altijd bij boeren terecht, niet alleen voor overnachtingslocaties voor kampjes (zolders met geurend hooi), maar ook voor hulp bij lekke banden, water, telefoon in noodgevallen.” Mobieltjes waren er nog niet. Nu appen NJN’ers er net als iedereen lustig op los. Dat is heel handig – de locatie van een kampje is zo met een groep gedeeld – maar heeft ook een keerzijde. Het fluitje waarmee NJN’ers elkaar altijd wisten te vinden, is in onbruik geraakt. Jonge leden weten niet eens meer hoe het klinkt.
Bij de oprichting van de jeugdbond werd het fluitje – dat lijkt op de roep van de tureluur – officieel als herkenningsteken vastgelegd. De tureluur was toen een veelvoorkomende weidevogel. Maar is nu net als het fluitje bedreigd.
Rimpeling in het water
In de ochtendschemering staan we in een vogelkijkhut in de Weerribben Wieden te wachten op een levensteken van de otter. We zien alleen grauwe ganzen. Daar zijn we niet zo vroeg ons bed voor uitgekomen. Maar dan opeens, een rimpeling in het water. Marijn haalt zijn verrekijker uit zijn jaszak en Kyano heeft zijn wildlifecamera in de aanslag.
Voor hun ogen trekt een otter op zijn gemak baantjes. Het is een groot exemplaar. Op een eilandje gaat hij lekker in het zonnetje zitten ontbijten. Tussen zijn pootjes houdt hij een zoetwaterkreeft. Met zijn scherpe tanden heeft hij die zo opgepeuzeld. Het is gelukt. Dit kamp kan niet meer stuk.
Geldt dat ook voor de toekomst van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie? Boswachter én NJN’er Jeroen Simmelink denkt van wel. Hij is initiatiefnemer van het NJN Bos dat ter ere van het eeuwfeest in Midden-Delfland werd geplant. NJN’ers plantten 1920 bomen en struiken. Veel soorten voor de diversiteit.
Zomereik, tamme kastanje, wilde peer, hazelaar, meidoorn en lijsterbes. Het bos staat er twee jaar later goed bij. Hij is er net nog geweest. “Het heeft de droogte doorstaan. Als het net zo taai is als de NJN, dan kunnen we er over honderd jaar heerlijk wandelen.”
Kent u de NJN, zat u er misschien zelf bij of had u dat wel gewild? Reacties (max. 150 woorden) zijn welkom via tijdgeestreacties@trouw.nl. Graag naam en woonplaats vermelden.