‘Net als een egel verstijf ik in gevaarlijke situaties’
Maartje Wortel schrijft in Tijd over alledaags en minder alledaags ongemak. Ze leert op een zomerse dag dat een egel in paniek verstijft en doet alsof hij er niet is. Eigenlijk doet ze dat zelf ook.
Het was een loeihete dag geweest. De lucht boven het asfalt trilde nog na, zelfs de bakstenen sloegen warmte uit. Ik liep samen met een meisje vanuit het Griftpark in Utrecht terug naar mijn auto. Onderweg stonden we even stil op een brug. ‘Voel je dat?’, vroeg het meisje, terwijl ze haar hand heel liefdevol om de lucht legde alsof ze werkelijk iets tastbaars aanraakte. De huizen slaan warmte uit, zei ze.
Het gebeurt niet vaak dat ik voorgevels wil knuffelen, dat ik mijn vingers teder over een baksteen wil laten glijden, maar ik dacht aan de knuffelmuur uit het zwembad, hoe ik daar vroeger hele middagen tegen die warme muur had staan fantaseren dat het een lichaam was waar ik tegenaan stond; die muur maakte me rustig. Ook nu wilde ik even tegen een muur aan staan, voelen dat het goed was, maar ik durfde dat niet tegen het meisje te zeggen. Ik praat ongewoon veel, maar de meeste dingen durf ik alsnog niet te zeggen en dat hoefde nu ook niet, want een paar seconden later zagen we dat er een egel op de stoep zat. De egel bewoog niet. Hij zat stokstijf op de stoep, zijn stekels bleven ingetrokken, het leek alsof hij ons niet opmerkte. Toen we dichterbij kwamen bleef de egel zitten zoals hij zat; onbeweeglijk. Ik hurkte bij de egel neer, het meisje probeerde het dier een beetje water te laten drinken. De egel weigerde nog altijd in beweging te komen, helemaal niets deed hij. Behalve daar, midden in de zomer, midden in de stad, midden op de stoep, op ontroerende wijze naar de hemel staren.
Dierenambulance
We dachten dat de zomerse dag wellicht te heet was geweest, dat de egel uitgeput en uitgedroogd was. Dus ik belde de dierenambulance. Er bleek niets met de egel aan de hand. Het enige wat we moesten doen was het dier met rust laten. Ook egels reageren op verschillende manieren op paniek. Ze steken hun stekels uit, rennen weg, of verstijven van angst. Ze doen alsof ze er niet zijn. En inderdaad, toen we verder liepen en we omkeken was de egel verdwenen.
Sindsdien denk ik dagelijks aan de egel. Niet alleen omdat die egel daar zo prachtig onheilspellend naar de hemel zat te staren, maar vooral vanwege het feit dat er dieren zijn, en dus ook mensen zijn, die helemaal niets meer doen als ze in paniek raken. Dat de enige oplossing bij angst is om jezelf weg te denken: op kinderlijke wijze spelen dat je er niet bent in de hoop dat alle ellende (wat dan ook) vanzelf over zal gaan. Ikzelf val ook stil als ik in paniek ben. Ik zeg helemaal niets meer en durf amper op te staan, soms begin ik te trillen en te zweten, maar dat is het enige wat ik uit kan brengen. Het is een dom mechanisme, want die stilte roept vaak agressie op; zo ben ik een makkelijke prooi, wat de paniek vanzelfsprekend niet zelden vergroot.
Nadat ik die egel op straat had gezien belde ik met een vriendin over dit voorval. Ik zei: ik ben net als die egel. Hoewel ik het niet toe wil geven – want wat is er aantrekkelijk of heldhaftig aan angst? – ben ik in wezen vaak doodsbang. Die angst maakt me onbeweeglijk en sluit bovendien de ander uit: ik word onbereikbaar. Ik zit stil en pas als niemand meer (om)kijkt kom ik in beweging. Ook die vriendin herkende zichzelf in die angstuiting. Ze vertelde dat ze op de toneelschool een cursus clownerie hadden gekregen. Nu raak ik sowieso in blinde paniek als ik alleen al aan een clown dénk, maar die vriendin zei dat ze tijdens die cursus een clownsneus op had moeten zetten, dat ze met die neus op het podium moest betreden en verder geen woord mocht zeggen. Ze moest daar enkel staan. Ze zei dat je de clown wordt die je diep van binnen altijd al was als je woordeloos met zo’n neus op op een podium gaat staan. Ik stond daar op het podium en was alleen maar ontzettend bang, zei ze. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Dat is kennelijk wie ik ben, in de buurt van anderen, wanneer ik gezien wordt. En daar moesten de mensen hard om lachen. Ik schrok van mezelf en ik schrok van de lach, zei ze.
Clown
Ook mij lijkt het een extra goede reden om stil te vallen wanneer de mensen beginnen te lachen als ze angst zien. Apen lachen om hun agressie te tonen. Ik zou op zo’n moment op een podium aan niets anders kunnen denken dan aan apen. Een clown tegenover een groep apen, zoiets is bijna niet te doen.
Ik bedacht mezelf onder zo’n neus en ik wist dat ik zou zijn zoals de egel, veinzend dat ik er niet was, met het enige verschil dat ik naar mijn voeten zou kijken in plaats van naar de hemel. Ik zou willen verdwijnen, zachtjes huilen en hopen dat niemand het ziet, dat het onopgemerkt voorbij zou gaan, allemaal. Misschien is paniek uiteindelijk niets anders dan je kwetsbaar tonen. En dan maar hopen dat er iemand zal zijn die niet om je lacht, iemand die een hand om de lucht legt en daarmee zegt: ook wat onzichtbaar is kan gerustgesteld worden.