EssayAllerzielen
Josha Zwaan herdenkt haar vader: ‘Een paar dagen lang stond de tijd stil’
Haar kinderen werden geboren op momenten die haar niet uitkwamen, haar vader stierf weken voor ze het had verwacht. Josha Zwaan schrijft over zijn laatste maanden, voorafgaand aan Allerzielen, de van oorsprong katholieke maar steeds breder uitgewaaierde gedenkdag voor de doden.
De zomer is nog maar net begonnen als een vriendelijke oncoloog mijn vader onomfloerst zijn dood aankondigt. Ik ben ook in die spreekkamer, hoor de zinnen van de arts, hoor het zwijgen van mijn vader. Ik wil daar niet zijn, de onherroepelijkheid van deze boodschap niet horen. Nog slechts een paar maanden te leven; tot nu toe heb ik nooit beseft wat een mokerslag mensen treft die deze tijding krijgen. Ik ben slechts getuige, maar vind het ondraaglijk.
“Ik ben predikant”, zegt mijn vader tegen de arts. “Ik heb veel met mensen gesproken die dit overkwam. Maar nu het mij overkomt heb ik geen woorden.”
Twee maanden later kleurt de zomer naar herfst, voegt de natuur zich naar het sterven van mijn vader. Het is een mooi seizoen om te sterven, maar ik had het zo snel nog niet verwacht. Wat de artsen ook zeiden, een ziek lichaam laat zich niet regisseren. Op een prachtige dag in de laatste week van augustus, maak ik nog een wandeling met mijn zieke vader. Krom lopend achter zijn rollator schuifelt hij van bankje naar bankje en geniet van het gefilterde zonlicht dat tussen de al van tint verschietende bomen doorschijnt.
“Het zou fijn zijn als we nog een paar van dit soort wandelingen kunnen maken de komende weken”, zeg ik die avond tegen mijn echtgenoot. Ook verheug ik mij op nog wat momenten in mijn vaders studeerkamer. Tussen de wanden vol boeken breng ik, sinds het gesprek met de oncoloog, drie keer per week een uur of twee met mijn vader door, waarin ik probeer hem te helpen met wat in zijn ogen nog geordend of vernietigd moet worden. Mijn vader slaapt inmiddels twintig uur per etmaal. Het zal onmogelijk zijn om wat hij in zijn achtentachtig jarig leven verzameld en geproduceerd heeft allemaal door te nemen. Maar in die stoffige studeerkamer voel ik mij thuis en ik wil met hem praten over de boeken die ik zie liggen. Wiman, Schreuder, Nouwen; met titels over rouw, verdriet en dood.
De dood kiest zijn eigen moment
Drie dagen later is mijn vader stervend. De dood zet een streep door de plannen die ik nog had. De termijn waarover de oncoloog sprak blijkt mij een schijnzekerheid gegeven te hebben. Opeens moeten we besluiten over hoe mijn vaders sterfbed zo comfortabel mogelijk te maken. Heel bewust neemt hij afscheid van mijn moeder en zijn gezin. Ik heb geen controle en heb die natuurlijk nooit gehad. De dood kiest zijn eigen moment.
Al wakend peins ik over leven en sterven. Mijn kinderen werden geboren op dagen en nachten die mij niet uitkwamen, mijn vader besluit te sterven weken voordat ik het had verwacht. Aan de serene uitdrukking op zijn slapende gezicht zie ik dat het goed is. Maar ik ben overvallen en boos. Alsof mij iets afgenomen is wat mij nog toekwam.
Een paar weken eerder trof ik mijn vader in zijn studeerkamer achter zijn bureau. Mismoedig keek hij me aan toen ik tegenover hem ging zitten.
“Al die preken, jaren werk zit er in. Wat zonde.”
“Je hebt ze toch gehouden”, probeerde ik hem voorzichtig te troosten.
“Maar dat weet niemand meer. En geen mens gaat dit alles nog lezen.”
Ellenlange preken
Ik kon het niet ontkennen, ook ik ging dat vast niet doen. Mijn vader hield, zeker toen hij jong was, ellenlange preken, soms preekte hij meer dan een uur. Als klein meisje hield ik ervan om met hem mee te gaan als hij een ‘preekzondag’ had. Dan preekte hij vier keer op een dag in verschillende dorpen in Zeeuws-Vlaanderen. Het was gezellig om bij hem in de auto te zitten, te staren naar het vlakke land, met zijn donkerbruine, kale akkers en te luisteren naar de verhalen die hij vertelde. In de kerken waar hij preekte mocht ik in het ouderlingenbankje zitten. Tijdens de preek droomde ik weg en verzon mijn eigen verhalen. Mijn onderbewuste wist wanneer het amen zou klinken. Dan schoot ik overeind, slikte snel het laatste stukje King-pepermunt door, klaar om het volgende lied mee te zingen.
Tussen de preken waar mijn vader doorheen bladerde, bevonden zich ook de langdradige versies uit die tijd. Zuchtend gooide mijn vader de hele stapel in de vuilcontainer.
Mijn gedachten dwalen verder, naar Mijn heldere afgrond van Christian Wiman, op het stapeltje met het thema dood. Mijn vader zal er niet veel meer aan gehad hebben de laatste weken, zijn concentratie nam in rap tempo af. Zou hij de passage, waarin Wiman spreekt over het leven in sterven, gelezen, misschien onderstreept hebben? Die passage maakte, toen ik het boek las, een enorme indruk op mij, omdat de zinnen mij houvast gaven in het denken over de soms voelbare aanwezigheid van overleden mensen. Wiman vermoedt dat mensen niet alleen doorleven in de herinnering van anderen. Hij heeft het over een diepere laag, duurzamer. ‘Als kwantumverstrengeling waar is, als onderling verbonden deeltjes op symmetrische of juist tegenovergestelde wijze reageren op elkaar, zelfs al worden ze op astronomische afstand van elkaar gescheiden, dan is het duidelijk dat de hele wereld levend is en communiceert op manieren die we niet ten volle begrijpen. En we maken deel uit van dit leven, van deze communicatie – zelfs, misschien juist, als onze atomen beginnen aan hun lange verstrooiing die wij de dood noemen.’
De rust en overgave waarmee mijn vader zich een half etmaal geleden glimlachend door een collega-pastor liet zegenen, leek in ieder geval meer op dat ‘in sterven’ dan uit het leven vallen.
De stille uren van zitten naast mijn stervende vader, wissel ik af met spelen op de piano. ‘Blijf bij mij Heer wanneer het duister valt’, ‘Scheepje onder Jezus hoede’, ‘The Lord is my shepherd’, ‘Wat de toekomst brenge moge’, ‘Daar boven is een heerlijk oord’… Ik speel de liederen waarvan ik weet dat ze hem vertrouwd zijn. Aan mijn vaders ademhaling hoor ik dat het hem rust geeft. Het vertrouwen, waarmee hij zich aan dit laatste stukje van zijn levenspad overgaf, is af te lezen aan zijn gezicht en aan zijn reactie op mijn spel. Ik weet welke liederen we in de dienst om zijn leven te gedenken zullen zingen en huil tranen met tuiten als ik ze speel.
Al snel glijdt mijn vader geruisloos weg naar de eeuwigheid.
“Ga maar naar het licht”, fluisterde mijn moeder een dag eerder, toen hij afscheid van haar nam. “De poort staat wijd voor je open.”
Ik weet niet of mijn vader dat geloofde. Eigenlijk weet ik zeker van niet. Hij dacht niet dat er zoiets als een hemel was. Maar hij was er zeker van dat hij opgenomen ging worden in een groter geheel waar het goed en licht zou zijn.
Ik voel een ziel die de muziek omarmt
En dan is hij echt weg. Maar niet zo weg als ik gedacht had. De dagen dat hij opgebaard ligt in de woonkamer, is het hele huis gevuld met zijn aanwezigheid. Ik ben niet de enige die dat voelt. Wie tegen hem praat heeft het gevoel gehoord te worden. Wie zijn gezicht of handen streelt heeft nog contact. Als ik pianospeel, zijn de liederen nog steeds voor hem, voel ik een ziel die de muziek omarmt, indrinkt. Mijn kritische zelf roept dat ik het mij verbeeld, maar wat ik die dagen gewaar word, is tot op de dag van vandaag bij mij: de stille, liefdevolle, lichaamloze aanwezigheid van mijn vader. Pas toen we, op een prachtige nazomerdag, hem in kleine kring herdachten en zes volwassen kleinzoons hem naar zijn graf droegen, leek zijn ziel te verdunnen, op te lossen in de atmosfeer van herfstgeuren en nevelig licht.
Een paar dagen lang stond de tijd stil, leek het moment van zijn en er niet meer zijn slechts gescheiden door luttele seconden. Na de begrafenis begin ik het tikken van de tijd pas weer te ervaren. En daarmee het gevoel dat de tijd mij onherroepelijk en meedogenloos verder weg trekt van het moment waarop ik nog iets tegen mijn vader had kunnen zeggen, iets had kunnen doen. Opeens is dood zijn heel erg wreed en koud. De woorden voor altijd en nooit meer, spelen tikkertje in mijn hoofd.
‘Mijn tuin, in barre tijden steevast mijn bron van troost, is de enige plek waar ik enigszins in rust kan zijn. De herinnering aan die dode pruimenboom en de verwachting voor de nieuwe perenboom deed me denken aan wat ik zo geruststellend aan tuinieren vind. In een tuin, en zeker in de mijne, gaat er de hele tijd van alles dood – slakken eten je sla op, coniferen leggen als gevolg van de droogte het loodje. Net zoals er in het dagelijkse leven mensen doodgaan of relaties afsterven. Maar waar het in je eigen bestaan vaak moeilijk – of gewoon onmogelijk – is het dode te vervangen door iets levends, daar is dat in de tuin een fluitje van een cent’, lees ik in een column van Jeroen van Bergeijk. Boos prevel ik dat de God waar mijn vader op vertrouwde en in geloofde, het toch wel wat beter had kunnen regelen: mijn intens verdrietige moeder zal nooit een vervanging voor mijn vader vinden. Om daarna te bedenken dat de troost die mijn moeder vindt in het kijken naar haar bloemrijke tuin, vol vogels en vlinders, dan weer wel zo troostrijk is door het feit dat een tuin en zeker die van mijn ouders, inderdaad het eeuwige leven lijkt te hebben. Het kost mij dagen voor het mij lukt om terug te keren naar de weerspiegeling van de stille acceptatie die ik bij mijn vader waarnam tijdens het waken.
Zijn aanwezigheid is nog steeds voelbaar
Zittend aan zijn bureau, omringd door de boeken waar we niet meer samen doorheen kunnen bladeren, de stapels papier die we niet meer samen uitgezocht hebben, is zijn aanwezigheid nog steeds voelbaar. Niet voortdurend, niet voorspelbaar of oproepbaar. Mijn vader ging altijd al zijn eigen gang, was moeilijk te sturen. Zijn ziel heeft dat karakter behouden. Zijn aanwezigheid overvalt me wanneer het hem uitkomt. Dan leg ik weg waar ik mee bezig ben en koester dat moment van samen zijn, denkend aan wat Wiman schreef over communicatie tussen verstrooide atomen.
Op een tafeltje ligt nog steeds de stapel boeken over leven met de aanblik van de dood. Onderop een gedichtenbundeltje van Jacqueline van der Waals. Ik pak De strenge bittere dood, van L.C. Schreuder, mijn vaders professor toen hij aan de VU studeerde, en sla het open. Het zijn overwegingen over pastoraal omgaan met mensen in de schaduw van ziekte, dood en verdriet. ‘God wil het lijden niet, maar gaat in het lijden en de strijd met de mensen mee’, lees ik.
“Ik geloof niet dat God mij deze ziekte gezonden heeft”, zei mijn vader een aantal weken geleden. Hij was niet bang, zei hij. God liep naast hem. Zo voelde hij dat. En hoe twijfelachtig mijn eigen geloof ook is, ik heb gezien en ervaren hoe veel vertrouwen en rust het geloof in een God die met hem meeleed en hem vergezelde, hem schonk.
Mij rest nu niets meer dan mijn vader te herdenken. Zijn naam levend te houden door over hem te blijven spreken en vooral open te blijven staan voor het voelen van zijn aanwezigheid in het grote geheel. Niet alleen met Allerzielen, maar elke dag. Zoals mijn moeder dat doet door iedere morgen zijn portret te kussen, een kaarsje aan te steken en tegen hem te praten.
Zo houden wij hem bij ons, of beseffen dat hij dat gewoon nog steeds is.
Bio
Josha Zwaan (1963) schrijft romans, non-fictie en essays en is als docent verbonden aan de Schrijversvakschool.
Lees ook:
Allerzielen biedt herinnering en troost voor alle nabestaanden
Op Allerzielen herdenken rooms-katholieken hun overledenen. In toenemende mate nemen protestanten én seculieren, op hun eigen manier, die traditie over.