InterviewsEigen taal
Iedereen heeft een eigen taal en tongval, maar een nieuwslezer met een accent zie je niet vaak
Als je niet helemaal Algemeen Beschaafd Nederlands spreekt, hoe ga je daar dan mee om? Marijke de Vries vraagt het drie BN’ers.
Martijn van Helvert: In Den Haag cultiveerde ik mijn Limburger zijn
Voormalig Tweede Kamerlid voor het CDA, nu (vervangend) wethouder in het Limburgse Roerdalen. Spreekt: Nederlands en Nieuwstadts (variant van het Limburgs)
“In de Tweede Kamer stond ik bekend als die Limburger, maar ik ben pas op mijn 21ste echt Limburgs gaan spreken. Mijn moeder sprak thuis ‘netjes Nederlands’ met ons. Haar vader, mijn opa, was burgemeester en sprak thuis Nederlands. Dat werd gezien als
deftiger en nodig in die functie, denk ik. Toch had het Limburgs bij ons thuis geen negatief imago. In mijn vaders familie sprak men dialect en hij deed dat ook in het verenigingsleven. Dus ik hoorde het hem daar wel spreken, maar ook hij praatte met ons in het Nederlands.
Ik had wel een Limburgse tongval en zangerige klanken in mijn taalgebruik, maar tot ik in 1999 Prins Carnaval werd, sprak ik alleen Nederlands. Bij die benoeming kreeg ik van de vereniging te horen: het moet vanaf nu wel in het Limburgs. En zo is het gegaan.
Limburgs is echt een informele taal. Je spreekt het bij de voetbalclub, de harmonie, onderling. Dat geldt nog steeds op veel plekken, hoewel dit door de globalisering onder druk staat. Dat merk ik ook aan mijn kinderen. Zij zijn zeventien, zestien en twaalf en ik probeer wel Limburgs met ze te spreken omdat ik dat belangrijk vind, maar zij spreken liever Nederlands, al dan niet gecombineerd met straat- of Engelse woorden. Ze kunnen wel Limburgs, als ze hun best doen, maar dat doen ze bijna nooit. Ze vinden Limburgs niet serieus, jammer genoeg.
Meer lezen?
In deze Tijdgeest staan nog twee verhalen over dialect en streektalen:
* Auke Hulst ontdekte zijn liefde voor het Grunnings, met dat geknauw dat-ie ooit zo lelijk vond.
* Het dialect heeft een slechte naam en dat is volgens deze taalwetenschappers ten onrechte.
Ik kreeg voorkeursstemmen omdat ik Limburgs spreek
Ik zou liegen als ik zou ontkennen dat ik in 2017 met voorkeursstemmen in de Tweede Kamer werd gekozen, omdat ik Limburgs spreek. In Den Haag cultiveerde ik het Limburger-zijn ook wel, met vrolijke vormen van radicalisering.
Ik had een Limburgse vlag bij de deur van mijn werkkamer, die staat er hier in Limburg echt niet. In de Tweede Kamer zei ik wel eens: als Limburger spreek ik langzamer, dus ik vind dat ik wel een halve minuut extra spreektijd verdien.
Soms werkt het ook in je nadeel, dan krijg je te horen dat je alleen opkomt voor de belangen uit je eigen regio, ook al is dat niet zo.
Ik heb nooit moeite gedaan om mijn tongval te verbergen. Dan zou ik doen álsof ik Nederlands praat. Maar ik begrijp wel dat mensen hun accent wegwerken. In Den Haag hebben mensen de neiging om mij na te doen als ik praat. ‘Ach, als jij dat nodig hebt’, denk ik dan.
In een omgeving waar je moet knokken voor je afkomst ga je die identiteit meer uitdragen. Dat zag ik afgelopen zomer ook bij mijn zoon en dochter. Ze gingen op zeilkamp in Friesland en stonden daar bekend als die Limburgers en gingen opeens allemaal Limburgse woorden gebruiken, terwijl ze dat met hun vrienden niet doen.”
Katinka Polderman: Ik dacht dat ik ABN sprak, tot ik logopedie kreeg
Cabaretière, (liedjes)schrijfster en ‘beslisbomenmaker des vaderlands’. Vertaalde blues- klassiekers naar het Zuid-Bevelands.
“Pas op de theaterschool in Den Bosch ontdekte ik mijn accent. Ik dacht dat ik keurig ABN sprak, tot ik logopedie kreeg. Ik praatte met een binnensmondse, ronde ààà. Accenten vinden ze prima op de theaterschool, maar je moet het ook zonder kunnen. Ik vond het best moeilijk om dialectklanken af te leren. Zoals de ‘aii’ – de lange ij– die is moeilijk voor Zeeuwen. Die doen allemaal ‘aaaaaiiiii’.
Ik heb dialect nooit als gebruikstaal gezien. Ik kan het wel verstaan: het is het enige wat mijn vader spreekt, mijn ouders spreken het ook tegen elkaar. Behalve mijn vader sprak iedereen in de familie Nederlands met de kinderen en ik sprak altijd Nederlands terug. Als volwassenen Zeeuws – Zuid-Bevelands moet ik zeggen – spraken op een verjaardag, was het niet voor ons bedoeld, dan was je geen gesprekspartner. Dat werd niet uitgesproken, dat was gewoon zo.
Mijn interesse voor dat dialect is denk ik op de theaterschool ontstaan. Tijdens een presentatie zong ik Het dorp van Wim Sonneveld in het Zeeuws en iedereen vond dat heel ontroerend en men vond het ook bijzonder dat ik dat dialect beheerste.
Ik gebruik dialect alleen voor speciale projecten. In een winkel ga ik niet opeens in het Zeeuws bestellen. Dat zou raar voelen, alsof ik iets voor elkaar wil krijgen en ik zou ook bang zijn dat het niet Zeeuws genoeg klinkt. Misschien maak ik mijn accent wel automatisch nog wat Zeeuwser, dat gebeurt altijd als ik in Zeeland ben.
Die Amerikaanse bluesnummers passen goed bij het Zeeuws
Zeeuws is een spreektaal, daarom passen die ouwe Amerikaanse bluesnummers er zo goed bij. Die zijn gemaakt in slang en er zitten ook veel dubbele bodems in: er wordt net niet gezegd wat er wordt bedoeld.
Er zijn vast meer genres die in het Zeeuws werken, al zouden lyrische liefdesliedjes moeilijk zijn. Het Zeeuws heeft twee manieren om ‘ik hou van jou’ te zeggen en wel vijftig manieren dat je iemand niet mag.
Ik vind het fijn dat zo’n bluesproject bijdraagt aan het bewaren van dat dialect. Ik maak de teksten liefst zo Zuid-Bevelands en obscuur mogelijk.
Er zijn woorden die maar in drie dorpen gebruikt worden, zoals bulslag. Ik zei dat eens tegen mijn vriend: die appel is bulslag. Dat betekent beurs. Hij lachte me uit: dat is geen woord. Ik zette het op Twitter om mijn gelijk te halen en toen reageerde een dialectdeskundige: hij had ver in de vorige eeuw een dialectkaart gemaakt voor dat woord en het komt alleen voor in de geboortedorpen van mijn ouders en nog in één ander dorp. Dat vind ik fascinerend.
Nee, ik geef het dialect niet door aan mijn zoons. We wonen in Den Bosch, daar is geen beginnen aan. Mijn vader spreekt wel Zeeuws met mijn kinderen. Ze krijgen er dus iets van mee, maar het blijft opa’s taal.”
Jörgen Raymann: Ik heb mijn accent nooit aangepast
Stand-up-comedian en motivational speaker. Gebruikt Nederlands, Sranantongo en Engels in het dagelijks leven.
“Thuis spraken wij gewoon Nederlands en op school in Suriname leerden wij de taal nog strenger dan Nederlandse kinderen, ontdekte ik toen ik als student in Nederland naar de universiteit ging. Ik schreef eens iets over een bromfietsmaatschappij ‘die het assortiment uitbreidde’. Was er een medestudente die zei: dat kan niet hoor, met twee d’s. Moest ik haar het kofschip uitleggen.
Surinaams-Nederlands is gewoon Nederlands met een ander accent. Soms zijn er andere zegswijzen. Zo gebruiken wij de woorden ‘of’ en ‘als’ door elkaar: ‘Ik weet niet als je te laat gaat komen’. Dat is niet fout, maar Nederlanders kunnen dat moeilijk accepteren, vooral in Hilversum heb ik gemerkt. Dat is een beetje het probleem van Nederland: we accepteren onze eigen verschillen en diversiteit niet. Buiten het Gooi loop je elke 50 meter tegen een ander dialect aan, maar op tv zul je geen nieuwslezer vinden met een zwaar Drents of Limburgs accent.
Ik heb mijn accent nooit aangepast. Bij de tv dachten mensen wel dat ik mijn accent aandikte, maar ik vind dat ik behoorlijk accentloos spreek, met een zweempje Surinaams. Ik ga met mijn matties ook niet opeens veel zangeriger of met een dikke ‘wwee’ praten.
Wie Surinaams sprak, moest zijn mond spoelen met zeep
Mijn ouders leerden dat goede burgers Nederlands spraken. De koloniale machthebber dwong dat af: Surinaams spreken betekende dat je je mond met zeep moest spoelen. Pas op latere leeftijd gebruikte mijn vader af en toe Sranantongo tegen ons, hij was wel trots op zijn Surinaamse identiteit.
Zelf leerde ik Sranan op straat van vriendjes. Ik vind het een verrijking om het te kunnen spreken, het zegt iets over je identiteit. Ik beheers het niet perfect, het is een vrij ingewikkelde taal, vooral om te schrijven. Ik ben daarom lid van een Facebook-groep ‘Kruderi nanga krutu’, waar we elkaar helpen met de taal. Door de koloniale geschiedenis en slavenhandel zijn er Afrikaanse, Nederlandse, Engelse, Spaanse, Franse en Portugese invloeden terug te vinden in het Sranangtongo. Ik ben heel blij dat er nu grammaticaregels zijn. Het is aan deze generatie om er één taal van te maken en die te behouden.
Afhankelijk van de context spreek ik Nederlands, Surinaams en ook Engels, omdat mijn dochters naar een internationale middelbare school gingen hier in Almere. In verdriet ben ik heel Nederlands, maar bij blijdschap en boosheid grijp ik eerder naar het Sranantongo. Ja, vloeken en schelden gaat vaak in het Surinaams. Dat is het eerste dat je op straat leert, hè.
Nee, ik ga niet zeggen wat ik roep als ik door een auto word afgesneden, want mijn moeder leest de krant ook.”