Limburg
Hoe alles en iedereen verdween uit Geleen
In Geleen, geliefde geboortestad van Leon Verdonschot, heeft iedereen het erover hoeveel beter het vroeger was, ook zij die toen nog niet bestonden.
De eerste 22 jaar van mijn leven woonde ik met mijn moeder in een flatje aan de Markt in Geleen, op de derde verdieping, tweede balkon van rechts. We waren een heel klein, maar hecht gezin. Met Kerst trokken mijn moeder en ik lootjes. Als je jezelf had, moest het opnieuw.
Als ik in die tijd uit het raam keek en ik keek naar links, dan zag ik concertzaal de Hanenhof. Met enige overdrijving het Paradiso van het zuiden: de Red Hot Chili Peppers hebben er gespeeld, Bob Marley & The Wailers, Van Morrison.
Keek ik recht vooruit, dan keek ik tegen de lamp van C&A aan. Die lichtte in het donker fel en kleurig op, als Las Vegas in de woestijn. Een keer per jaar kwam het ware Vegas Geleen binnenrijden: dan kwam de kermis, en die werd onder het raam van mijn kamertje opgebouwd. Ieder jaar zag ik het wonder der grote beloften.
Leon Verdonschot (1973) woonde de eerste 22 jaar van zijn leven in Geleen. In de Geleense Hanenhof zag hij op zijn tiende zijn eerste popconcert: Little Steven and the Disciples of Soul. Verdonschot is schrijver (o.a. van de biografieën ‘Vos’ en ‘Rico’), presentator, columnist (o.a. voor Nieuwe Revu en De Limburger) en documentairemaker. Momenteel werkt hij aan een najaar 2021 bij uitgeverij Lebowski te verschijnen boek over Geleen, met de titel ‘Wereldstad’.
Keek ik naar rechts, dan zag ik de V&D, waar alles te koop was wat ik maar wilde hebben. De Hanenhof ligt er nog steeds, maar als een lege huls: er gebeurt nauwelijks nog iets, en sterren spelen er al jaren niet meer. V&D ging failliet op 31 december 2015, maar was al jaren daarvoor vertrokken uit Geleen. Net als C&A.
‘Die teloorgang komt door klojo’s die met hun talent vertrokken’
Hans Lurvink, de man die burgemeester was van Geleen van 1985 tot 2002 – een jaar na de fusie met Sittard tot Sittard-Geleen – vroeg ik een paar jaar geleden naar de belangrijkste reden van de teloorgang van Geleen. Hij antwoordde: “Klojo’s als u, die met hun talent liever vertrokken naar de Amsterdamse grachtengordel”.
Op precies 23 kilometer van de Markt van Geleen ligt de Onze Lieve Vrouwekerk in Maastricht, waar ook ongelovigen massaal een kaarsje opsteken, en waarachter een luxe ijssalon met een Italiaanse naam ligt, waar het ijs in de vitrines lonkt als koude weldaad. Het is ijs als het imago van de stad zelf: bourgondisch, on-Nederlands en tot in de puntjes verzorgd. Pronk-ijs. Schuin tegenover die ijssalon staat een muurtje. Het was precies op dat muurtje, een bakje van dat ijs in mijn hand, uitkijkend op de schitterend uitgelichte achterkant van de basiliek, dat ik ruim anderhalf jaar geleden besloot dat ik na twintig jaar centrum van Utrecht en vervolgens Amsterdam terug zou keren naar Limburg.
Naar Maastricht, dan wel. Niet naar Sittard-Geleen.
Waar ik wel nog veel kom. Ik sport er, ga er geregeld naar de bioscoop, en in het centrum van Geleen liggen een paar winkels die ik altijd ben blijven bezoeken. Voor die winkels was corona een druppel in een emmer waar al geen druppel meer bij kon. Het is moeilijk niet mismoedig te worden als je op een willekeurige doordeweekse dag door het centrum van Geleen wandelt.
Vroeger was het beter
Iedereen die ik dan spreek, begint over vroeger. Zelfs als ze vroeger zelf nog niet bestonden. De conclusie is altijd dezelfde: vroeger was het beter. Dat is niet eens het grootste probleem, dat ze dat allemaal zeggen. Het grootste probleem is dat ze in veel opzichten gelijk hebben.
De gemeente Sittard-Geleen liet een jaar na de fusie van Geleen en Sittard in 2001 een journalist uit Twente door de stad lopen en als een buitenstaander eens opschrijven wat zijn indruk was. Hij schreef een verhaal dat vooral ging over de tegenstellingen tussen de gefuseerde steden Geleen en Sittard. Het verhaal verdween in een la. En in het archief van de Heemkundevereniging in Geleen, waar ik het vond.
De titel van het verhaal luidt ‘Opgerolde mouwen tegen zit-mijn-dasje-goed’ en het concludeert al snel: ‘Geleen komt over als een no-nonsense-oord. En Sittard hangt de bon vivant uit. Opgerolde mouwen tegenover zit-mijn-dasje-goed. Werkbroek tegenover pantalon. IJshockey versus schaken.’
Natuurlijk, de journalist overdreef. Maar hij raakte wel de kern van een overheersend sentiment, en dat is dat van achterstelling, allereerst bij de buren: Sittard.
Boerendorp Geleen moest opboksen tegen het stadse Sittard
Dat werkt door in alles, bij iedereen. En dat gevoel voert ver terug. Niet decennia, maar eeuwen. Ver voor de komst van de staatsmijn Maurits moest Geleen, een boerendorp, opboksen tegen het stadsere Sittard. Het heidegebied Graetheide moest vier eeuwen geleden verdeeld worden over beide gemeenten. De verdeling ging aan de hand van het aantal woningen. Sittard kreeg een veel groter deel op basis van het danig overdrijven van het aantal woningen.
Van dit soort voorbeelden bestaan er talloze, en toen in 1928 een eerste poging werd gedaan om beide gemeenten samen te voegen, was het verzet dan ook enorm.
Bij de laatste poging, de poging die wél slaagde, eveneens. Zanger Ben Erkens, het culturele geweten van Geleen, stofte toen een oude tekst van dichter Frits van Cruchten af, en op de melodie van ‘Strijdt, broeders voor het laatste’ zong hij het nummer dat uitgroeide tot het officiële verzetslied:
‘Gans Gelaen, dat is ter taenge
Om bie Zitterd te waeren ongergebrach
Gaeft de Staoten hunne zaenge
Angesj waere veer oetgelach!’
Héél Geleen is ertegen
Dit was het refrein van het nummer, en er vielen veel dominante emoties uit te destilleren. Allereerst is er de claim van het nummer: héél Geleen is ertegen.
Ik woonde nog in Geleen toen dit speelde, en inderdaad was het verzet massaal: het aantal verzetsposters achter ramen was enorm.
Veelzeggend ook: het woord ‘ondergebracht’. Een fusie van Geleen met Sittard is geen gelijkwaardige fusie, nee: Geleen gaat een leven als dependance tegemoet. En illustratief is vooral dat ‘Anders worden wij uitgelachen’: het straalt een gebrek aan zelfvertrouwen uit, een angst voor het oordeel van de buitenwereld, dat ongetwijfeld negatief zal zijn.
Inmiddels is er een volledige generatie opgegroeid die nooit in de zelfstandige gemeente Geleen heeft gewoond, maar altijd in de fusiegemeente Sittard-Geleen. Met de sentimenten van hun (groot)ouders, van wie het merendeel de naam Geleen nog aanhoudt, en een klein deel zelfs de grens met moeite oversteekt, hebben die niets op: ze zitten op zaterdagavond gewoon op een van de keurige anderhalve- meter-vakken op de dan bomvolle Sittardse markt.
De omgeving van de Markt van Sittard ís ook prachtig, daar kan geen geknakt chauvinisme iets aan afdoen. Met al die in Maaslandse stijl gebouwde panden, met in het hart de 16de-eeuwse, mooi gerestaureerde leemkleurig Tapperie De Gats: daar kan het centrum van Geleen niet aan tippen. Het hééft niet eens een hart.
Op papier zou dat het gemeentehuis moeten zijn, door de klassiek geschoolde bouwmeester Cuijpers uitgetekend en op zichzelf best imposant, maar liggend in een sfeerloze, veel te grote, niet te vullen vlakte. Het wrange is: toen het in 1922 werd gebouwd, was dat ook in een leeg, open veld. In die zin is het bijna terug bij af.
En dan ligt er nog, iets verderop, een wat onbestemd gebouw waar tegenwoordig de Hema in zit. Het is, buiten de zaterdag, een van de weinige momenten waarop het druk is op in ieder geval één plek in het centrum van Geleen: de Hema biedt iedere vroege ochtend een ontbijt aan voor twee euro. Dat is mooi, maar ik heb ooit een onderzoek gelezen met de oorspronkelijke plannen voor dit door de Zwitserse architect Aurelio Galfetti ontworpen pand. Toen ging het over ‘luxury foods and goods’. Niet over een ontbijt van 2 euro.
Een gesprek in Geleen loopt verloopt vaak hetzelfde. Eigen Geleense herinneringen worden opgehaald en aan elkaar getoetst. Dat gaat vaak volgens hetzelfde stramien: op welke edities van Pinkpop ben je geweest, welke legendarische concerten heb je in de Hanenhof gezien, was je erbij toen de Geleense ijshockeyclub Smoke Eaters in 1997 en 1998 Nederlands kampioen werd, welke onvergetelijke avonturen heb je meegemaakt toen de Geleense Rijksweg met zijn combinatie van gewone cafés, al dan niet officiële nachtkroegen en onbestemde nachtclubs nog de ‘Reeperbahn van Limburg’ werd genoemd?
Bruisende stad met rafelranden
Als eenmaal dat beeld is opgeroepen, van die bruisende, welvarende, cultuurrijke stad met rafelranden, wordt de sprong naar het heden gemaakt, en het rijtje afgewerkt: Pinkpop weg, de Eaters niet meer de club van vroeger, de Hanenhof die vrijwel het hele jaar leegstaat, alle cafés die niet meer bestaan, het centrum met een van de hoogste leegstandpercentages van Nederland.
De momenten dat ik deze bitterheid plaats zag maken voor trots, waren tijdens evenementen die weliswaar ook in het teken stonden van het verleden, maar niettemin ontroerden.
Op 30 januari vorig jaar stond er een klassieke Cadillac op de Rijksweg in Geleen, voor de plek waar ooit de bioscoop lag. Ook dat Roxy Theater is al vele jaren dicht. Maar woensdagavond was de zaal weer open, voor de première van de Fox Sports-documentaire ‘Fortuna ’54, pioniers van het betaald voetbal’. Fortuna ’54: de voetbalclub van Geleen. De eerste betaaldvoetbalclub van Nederland. Later werd het Fortuna, de voetbalclub van Sittard.
Ik was benieuwd naar de film, maar minstens zo benieuwd hoe de oude bioscoop er in 2019 bij lag. Al bij de kaartjescontrole werd duidelijk wat er van het Roxy Theater over was. Niets. De Rijksweg in Geleen bleek hier haar eigen mini-versie van Oost-Berlijn te verstoppen: een rauw pand, schoonheid in verval, vol ruimte en kansen.
‘Stoere knapen van de wereldstad Geleen’
Ik hoorde mensen op de plastic stoeltjes om me heen herinneringen ophalen aan hun avonden in de Roxy. Er speelde een coverband, en er waren inleidende interviews, onder meer met Koos Snijders, een man die zo ongeveer zijn leven wijdt aan de historie van Fortuna en zo enthousiast vertelde over een novemberdag in 1961 waarop Fortuna ’54 in Amsterdam tegen Ajax van een 3-0 een 3-4 maakte, dat het leek alsof het gisteren gebeurd was.
Goed beschouwd zaten we in een bioscoop die niet meer bestond te luisteren naar verhalen over tijden die ook niet meer bestaan. En toch was het een mooie avond. Misschien juist daarom. Of vanwege de wetenschap dat het enthousiasme van zo’n Snijders voor iedereen moet hebben gegolden die deze avond had georganiseerd. Ik wil me niet eens probéren voor te stellen hoeveel werk alleen al de vergunningen moeten zijn geweest.
Voor de film begon, zong de zaal het clublied mee: ‘Dat kan alleen Fortuna / Zo’n club is er maar één / Het zijn de stoere knapen / Van de wereldstad Geleen’.
Later datzelfde jaar, in september, liep de Hanenhof weer eens vol, drie dagen achter elkaar zelfs, voor een voorstelling die ‘Gelaen, in de sjtruim van de tied’ heette.
Ik vroeg me af of er ooit zoveel mensen tegelijk op het podium van de Hanenhof hadden gestaan: tachtig leden van drie verschillende harmonieën, veertig leden van een van de zangkoren van Geleen, de schutterij, de scouting, een door Ben Erkens geleide band, en gastsprekers, onder wie Koos Snijders.
De aanleiding van de voorstelling was het vieren van de bevrijding van Geleen, 75 jaar geleden. Maar de muziek, de filmbeelden en de voordrachten gingen over veel meer. Over de staatsmijn Maurits en het trauma van de sluiting, over carnaval, over de mythe van de Bokkenrijders, over Pinkpop, over alle liedjes van Geleen.
Ik was bij de generale repetitie en de drie voorstellingen, en zag het op papier onmogelijke gebeuren: hoe al die honderden mensen in hun vrije tijd, onder leiding van een 22-jarige dirigent en een vrijwillige regisseur, allemaal los van elkaar iets hadden voorbereid dat nu opeens, in diezelfde Hanenhof waar ze allemaal dierbare herinneringen aan hadden, als een wonder in elkaar viel tot een voorstelling die op zaterdagavond zelfs uitverkocht was.
De ziel van Geleen, vroeg ik me al jaren af, waar is die, waar vind ik die? Moet ik daarvoor terug in de tijd, naar de glorie van weleer, naar Pinkpop en Fortuna ’54 en de Rijksweg?
Of vond ik die ziel van Geleen wel degelijk in het hier en nu? Dwaalt die ziel ieder jaar rond over het kleine, gezellige festival Mama’s Pride in hetzelfde Burgemeester Damenpark waar ooit Pinkpop plaatsvond? Zit die in de optelsom van alle mensen die er gewoon toch iets van proberen te maken, of het nou het openen van een vintage kledingwinkeltje is om het centrum daarmee iets minder leeg en net iets meer bijzonder te maken, of het organiseren van een wereldrecordpoging grootste kussengevecht?
Geen Geleen zoals het was zonder Geleen zoals het is, en andersom.
Misschien wierp het gebouw van die Zwitserse architect, met zijn dagdromen over luxury foods and goods en de werkelijkheid van een ontbijt van twee euro bestaande uit een kopje koffie, een glas verse jus, een croissantje met jam en een broodje ei, stiekem wel een blik op die ziel. Het gebouw had grote plannen met zichzelf en die zijn niet uitgekomen, die zijn stukgelopen op de werkelijkheid. Maar het gebouw heeft in plaats van grote plannen nu wel een kleinere dagelijkse realiteit.
De avond in de Hanenhof ging over vroeger, over de oorlog en Pinkpop en Fortuna ’54 en de mijnen. Omdat zelfkennis begint bij kennis van je geschiedenis, en omdat er genoeg is om trots op te zijn, te herdenken, te herbeleven.
Maar dat zou allemaal niet zijn gelukt – de voorstelling was nooit bedacht en vervolgens georganiseerd en geregisseerd en gerepeteerd – als er geen heden was, een heden van verenigingen en zangkoren en schutterijen en harmonieën en vrijwilligers.
Geen heden zonder verleden, geen verleden zonder heden, geen Geleen zoals het was zonder Geleen zoals het is, en andersom. Dus de ziel van Geleen, dat waren alle mensen op het podium, en iedereen die daar een kaartje voor had gekocht.
De ziel van Geleen waaide door de Hanenhof.