null Beeld
Beeld

ColumnBert Keizer

Het is ook de schoone taak van de arts om lijdenden te bemoedigen en op te beuren

Bert Keizer

‘Mijne Vrienden! het beroep als Arts heeft eene gevaarlijke zijde: hij is gewoon van alles eene verklaring te zoeken volgens natuurlijke oorzaken, hij is genoodzaakt vele geschriften te lezen, waarin met het geloof aan ware Godsdienst en onsterfelijkheid gespot wordt: zal hij niet wankelen … zal hij zonder vaste beginselen der Godsdienst hier niet twijfelen, en door bedriegelijken schijn misleid, beginnen te wanen, dat een blind noodlot de wereld bestuurt en met het einde onzer dagen ook het einde van ons aanwezen daar is?’

Zo sprak professor Schroeder van de Kolk (1797-1862) op 17 februari 1840 tot de geneeskundestudenten in Utrecht in een lofrede op een jonggestorven medicus, zijn mede-hoogleraar Suerman die, slechts 31 jaar oud, bezweek aan tyfus.

Zoals veel oudere artsen heb ik, of neem ik, wat meer tijd om te kijken naar de geschiedenis van het vak en vorige week luisterde ik naar twee voordrachten over ons vak in de eerste helft van de 19de eeuw. Schroeder van de Kolk bemoeide zich onder andere met het lot van krankzinnigen. Hij ijverde ervoor om het Dolhuys (het woord zegt alles) van een ‘spelonk des ongeluks’ te veranderen in een ‘goed geneeskundig gesticht’. Hoe het daar toeging spreekt uit zijn voorstel om ziekenoppassers die ingezetenen slaan er maar gewoon uit te zetten.

De anatomie was al aardig duidelijk

Ik kan u niet goed schetsen hoe geneeskunde ervoor stond aan het begin van de 19de eeuw, omdat ik er te weinig van af weet, maar hier enkele feiten: hoe ons lichaam in elkaar zat, de anatomie, was toen al aardig duidelijk, maar alleen in grote lijnen. Infectieziekten waren erg goed bekend, maar bacteriën nog onontdekt. De apotheek stond vol met pillen, smeersels, wrijfsels en oliën die niet veel deden. Er was nog geen publieke hygiëne in de vorm van riolering. Maar er waren wel artsen en zij werden onderwezen in de geneeskundige faculteiten. Het fascinerende van deze periode is onder andere de wijze waarop de kennis van het menselijk lichaam zich heel geleidelijk losmaakte uit eeuwenoude tradities om in een nieuw licht bekeken te worden. Wij vinden het de gewoonste zaak van de wereld dat we ziektes als aids of corona binnen vrij korte tijd weten te herleiden tot een begrijpelijke gebeurtenis, waartegen je op goede grond iets kunt ondernemen.

Dat was toen nog nauwelijks het geval. Het indrukwekkende van onze voorgangers in die dagen is dat zij overtuigd waren dat een immer voortschrijdende wetenschappelijke analyse van de gebeurtenissen in ons lichaam de enig juiste weg was in de geneeskundige praktijk. Het is zo indrukwekkend omdat ze al wel heel veel ellendige feiten onder ogen zagen, maar er vooralsnog weinig of niets aan konden doen.

Naast een vlammend betoog voor een wetenschappelijke grondhouding bevat de rede ook een aansporing tot medemenselijkheid. ‘Jeugdige Vrienden! het is met nadruk, dat ik U toeroep: het schoon en edel beroep van den Arts bepaalt zich niet alleen tot het bestrijden der ziekten, maar het is ook zijne schoone taak, lijdenden te bemoedigen, op te beuren, kracht, vertrouwen en hoop in te boezemen …’

Behang in onze woning

Het cliché dat alles verandert met het verstrijken van de tijd krijgt een geheel nieuwe lading als je per ongeluk 180 jaar terugvalt naar die 17de februari in 1840. Geneeskundestudenten worden nu nergens van beroofd door de afwezigheid van God in hun anatomische atlas. Dat we door een blind Noodlot worden beheerst is geen dreigende levensopvatting, het is gewoon het behang geworden in onze woning. En wat dat medeleven betreft: ik denk graag dat dokters daar in 1840 beter in waren dan wij in 2020, gewoon omdat ze niet veel anders te bieden hadden.

Maar als je dan kijkt naar de ellende in de maatschappelijke regionen die zich onder hen bevonden, dan aarzel ik weer. Dat we nu met Wetenschap en Meeleven in heel andere gebieden terecht zijn gekomen, ondervond mijn buurman. Na een zeer gedetailleerde uiteenzetting over de aard van zijn kanker kreeg hij van zijn specialist te horen: ‘Als u hierbij begeleid wilt worden, dan kunt u bellen met het medisch maatschappelijk werk’. Schroeder van de Kolk kon zoiets nooit zeggen, want er was geen medisch maatschappelijk werk. En ik denk graag dat hij het ook nooit zou wíllen zeggen.

Bert Keizer is filosoof en arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Voor Trouw schrijft hij wekelijks een column over zorg, filosofie, en de raakvlakken daartussen.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden