NaschriftFreek Kuijper (1944-2022)
Freeks 17de-eeuwse schilderijen waren zijn kinderen
Een tikkeltje wereldvreemd was Freek Kuijper wel. Hij viel steeds meer uit de tijd. Naast zijn baan als natuurkundeleraar ontwikkelde hij zich als verdienstelijk kunstcollectioneur, maar kreeg niet altijd de erkenning die hij verlangde.
Freek vond het heerlijk als mensen niet wisten hoe ze hem moesten plaatsen. Hij gaf niets om conventies en zette je graag op het verkeerde been. Als natuurkundeleraar liep hij vanaf 1971 op het Christelijk Lyceum in Gouda in sjofele trui en op sandalen met geitenwollensokken. Dat leerlingen daardoor dachten dat hij een linkse hippie was, vond hij prachtig. Eenmaal in gesprek ontdekten ze vanzelf zijn oerconservatieve kant.
Breed geïnteresseerd en zeer belezen praatte hij overal over mee en gaf luidruchtig zijn mening. Het liefst over zaken die hem irriteerden, zoals de Nederlandse staat of parkeerwachters. Demonstratief plakte hij boetes – met commentaar – op zijn toilet.
Wilde je hem echt leren kennen, dan lukte dat het beste aan zijn antieke tafel vol bourgondische gerechten en met een glas Campari. Voor een fazant of confit de canard draaide hij zijn hand niet om. In zijn museale huiskamer ontdekte je de gelaagdheid van die eigenzinnige man die naar buiten toe een ogenschijnlijk eenvoudig leven leidde.
Hoewel hij goed in de slappe was zat, ging hij prat op zijn smoezelige voorkomen en reed in eenvoudige auto’s. Daardoor wisten maar weinigen dat achter de gevel van zijn rijtjeshuis in De Bilt een flinke collectie zeventiende-eeuwse schilderijen schuilging van Adriaen van Ostade, Albert Cuyp, Paulus Potter, Cornelis Saftleven en tijdgenoten. Van de grond tot het plafond hingen kunstwerken met Bijbelse taferelen, liederlijke gezelschappen, landschappen en Vanitas stillevens. Zijn kunst verzekeren vond hij onnodig, liever hield hij de gordijnen potdicht en verwaarloosde zijn tuin om niet de aandacht te trekken.
Verzamelwoede
Hoe Freek aan die voorliefde voor zeventiende-eeuwse kunst kwam, weet niemand te vertellen. Als tiener scharrelde hij al bij slooppanden naar historische mozaïektegeltjes die hij doorverkocht. Of wellicht was het een kunstwerkje op het Waterlooplein, dat leidde tot zijn verzamelwoede. Hij riep altijd: “Mijn schilderijen zijn mijn kinderen.”
In zijn ouderlijk huis in Amsterdam-Zuid waren zeker kunst en boeken te vinden. Maar als zoon van Dirk Kuijper, hoogleraar letteren aan de Vrije Universiteit en een ouderwetse, degelijke classicus, werd een wetenschappelijke carrière van hem verwacht. Toen Freek eens werd geschorst vanwege kattenkwaad op school, gaf zijn vader hem voor drie dagen strafwerk.
Zijn moeder Klazien, een kordate, vriendelijke vrouw van het Groningse platteland, genoot van hun leven op stand. Met deze vrolijke spring in ’t veld had hij een betere band, al trok ze zijn broertje Jan wel altijd voor. Later uitte vader zijn teleurstelling over de zoons, die nooit waren gepromoveerd en beiden ongetrouwd en kinderloos bleven. Het zat de innige band tussen de twee mannen absoluut niet in de weg, ze bleven elkaar tot op hoge leeftijd trouw opzoeken.
Na zijn studie natuurkunde betrok Freek een kamer in De Bilt bij het volkse echtpaar Van Dongen. Daar leerde hij op eigen benen staan. Hij was zo dol op hen, dat ze meeverhuisden naar zijn eerste koopwoning in hetzelfde dorp: zij woonden beneden, hij boven. Freek werkte toen al enige jaren als natuurkundeleraar. Hij vond werken een noodzakelijk kwaad en hield niet van alle rompslomp eromheen. In de lerarenkamer zag je hem nauwelijks, of het moest voor een potje schaak zijn. Zijn postvak leegde hij demonstratief in de prullenbak. “Ik leg goed uit, dat is genoeg”, vond hij.
Het ging hem om het contact met de leerlingen, vooral uit de bovenbouw, want zij snapten zijn grapjes tenminste. Zijn lessen waren dynamisch, vrolijk en bij Kuijper lukten de proefjes altijd. Vaak genoeg staken collega’s hun hoofd om de hoek van zijn lokaal, als hij met veel gevoel voor drama en bulderende stem de moord op Willem van Oranje vertolkte, waarna hij zich met een bons op de vloer liet vallen.
Ook zijn kunstdiavoorstellingen op de vrijdag voor de vakantie waren geliefd. Zeker wanneer hij bevlogen vertelde over versluierde erotiek op een schilderij, in de vorm van een opengesperd oestertje met citroen. En op examenreizen naar Parijs en Praag ontpopte hij zich als uitstekende en vrolijke gids. Zijn laatste werkzame jaren waren moeizaam, door alle onderwijsveranderingen kon hij amper zijn eigen plan meer trekken. Toch vond hij het pittig toen hij werd afgekeurd vanwege hartklachten – al had hij jaren geroepen: “Ik laat me op mijn 55ste afkeuren.”
Een nieuwe geliefde
Een enkele collega bezocht hem weleens thuis, vooral toen Freek nog legendarische verjaardagen vierde met veel drank en eigenzinnige gasten. Vlot daarna compartimenteerde hij het contact met vrienden, buren en familieleden. Sommige wisten niet eens van elkaars bestaan. Als gevoelig mens genoot hij vooral van een-op-een contact tijdens dagjes uit naar musea of bij hem thuis. “Ik heb weer een nieuwe geliefde”, zei hij dan, “kom je gauw kijken?”
Daarmee doelend op een kersverse aanwinst aan de muur, want in relaties was Freek minder bedreven. Zo was er wel enige tijd een Française en trok hij lang intensief op met buurvrouw Tees, die hij tot aan haar dood verzorgde, maar zich binden wilde hij niet. Hij was altijd blij als hij weer alleen thuis was. Freek was niet de makkelijkste. Als hij iets in zijn hoofd had, moest het ook zo gebeuren en hij kon ferm uit de hoek komen. Soms verbrak hij rücksichtsloos het contact. Hij zei daarover: “Ik ben meer van het oordelen, dan het vergeven.”
In de kern was hij een aimabel persoon, die nooit op de man speelde. En zat je in zijn hart, dan was hij trouw, behulpzaam en ronduit lief. Vooral de laatste jaren werd hij milder. Zo onderhield hij nauw contact met de enige dochter van een vriend, toen die en zijn vrouw kort na elkaar stierven. Vanaf dat moment dronk hij iedere maandag koffie bij Carolina.
Verder genoot hij van uitgebreid dineren en bezocht wekelijks het lokale restaurant Naast de Buren. En in de tijd dat hij samen met zijn neef Freek naar Frankrijk reisde, besteedde hij veel geld aan luxueuze lunches om daarna bij een boer te vragen of ze op de hooizolder mochten overnachten. Zo bleef hij verrassen. Na zijn vervroegd pensioen wilde hij steevast naar Frankrijk verhuizen, waar hij inmiddels een huis met zwembad bezat, maar zijn heimwee leidde hem al vlot terug naar De Bilt. Zijn grootspraak viel altijd op, net als zijn kleine hartje.
Scharrelaar in kunst
Zijn grootste frustratie was dat hij als “scharrelaar in kunst”, zoals hij zichzelf typeerde, niet serieus werd genomen door kunstkenners. Zijn haast fotografische geheugen en scherp oog voor detail leidden namelijk wel tot ontdekkingen. Zo wist hij pertinent zeker dat een barok stilleven met bloemen en fruit absoluut aan Jan Davidszoon de Heem moest worden toegeschreven, terwijl gestudeerde kunsthistorici het louter aan de omgeving rond De Heem toekenden.
Of die keer dat hij zijn ‘Christus en de Samaritaanse vrouw bij de Put’ aan het Rembrandthuis uitleende en Rembrandt-autoriteit Ernst Van de Wetering hem de gang op stuurde om het in alle rust te bestuderen. Toen voelde hij zich echt op zijn ziel getrapt. Dat soort voorvallen sterkten hem in het kritisch onderzoeken van het werk van kunstkenners; zo becommentarieerde hij uitgebreid catalogi en kon hij met zijn opmerkingen in de kantlijn proefschriften tot gort verpulveren.
Freek was wel eenzijdig in zijn kunstliefde, want tijdens een museumbezoek riep hij gerust bij een Picasso: “Wat een rotzooi, laten we gauw weggaan.” Hij voelde meer verwantschap met diepreligieuze taferelen, waarover hij in zijn Nederlands Gereformeerde kerk wel eens middagpreken hield. Zijn eerbied voor het geloof was groot, als hij voorging in gebed verscheen haast een andere Freek. Toch kenden ze ook hier zijn recalcitrantie, want als er opwekkingsliedjes werden gezongen, hield hij zijn mond stijf dicht.
Vorig jaar zomer schoof er een grote wolk voor zijn zon. Hij verloor zijn broer van wie hij innig hield. Ze herkenden veel in elkaar. Al was Jan meer van de planten en plattegronden. Na zijn dood was Freek zeer verdrietig. Hij was de maanden erna vaak moe, maar besteedde er geen aandacht aan. Tot hij die bewuste middag niet goed werd en naar Carolina reed. Ze misten elkaar net. Zij stond bij hem voor de deur en hij bij haar. Freek zakte in elkaar en overleed kort erna in het ziekenhuis. Lang daarvoor had hij al nauwgezet vastgelegd dat zijn indrukwekkende kunstverzameling werd geschonken aan diverse Nederlandse musea.
Freek Kuijper werd geboren op 20 augustus 1944 in Enschede en overleed op 25 november 2022 in Utrecht.
Trouw beschrijft het leven van onlangs overleden heel gewone of bekende mensen. Heeft u zelf een tip voor Naschrift? Mail ons via naschrift@trouw.nl.