null

EssayArbeidsethos

De werkende Hollander heeft het (iets te) goed voor elkaar

Beeld Trouw

Als hardwerkende Amerikaan moest James Kennedy wennen aan de meer ontspannen omgang met werk in Nederland. Inmiddels ziet hij de voordelen daarvan. Al schuilt er ook iets zelfvoldaans in het arbeidsethos van de Nederlander ten opzichte van de achterblijvers.

James Kennedy

‘Je moet deze zomer echt op vakantie gaan.’ Zo luidde het eerste advies dat ik op mijn werk kreeg nadat ik naar Nederland was verhuisd. Het was juni 2003 en ik was net in Amsterdam begonnen als hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Ik stond in de startblokken om de hele zomer door te werken. Hoezo zomervakantie? Ik was toch net geland? Maar een collega vond dat geen goed idee en was oprecht bezorgd dat ik binnen de kortste keren een burn-out zou krijgen. Een vakantie overslaan was niet gezond en zo hoorde het in Nederland ook niet.

Ik was als hardwerkende Amerikaan terechtgekomen in een land met een minimum aan wettelijke vakantiedagen, verplicht vakantiegeld bij je salaris en stille vakantieperioden waarin helemaal geen werk leek te worden gedaan. Nutteloze middeleeuwse feestdagen als Hemelvaart (moest daarvoor de bieb echt dicht?) bepaalden mijn agenda. Ik moest leren samenwerken met mensen die niet fulltime, maar alleen bepaalde dagdelen werkten – vaak omdat ze dat zelf prettig vonden. Ook waren ze meestal niet bereikbaar na 17 uur of in het weekend. En ze hielden hun vakantie- en verloftijden nauwkeurig bij. Toen begreep ik waarom Nederlanders het minste aantal uren werken van alle Europeanen.

Ondertussen ben ik na achttien jaar in Nederland wel Nederlandser geworden. Ik ben echt van vakanties gaan houden. En ik heb ook leren inzien dat er slechte kanten zitten aan het Amerikaanse arbeidsethos. Het vervult me met weerzin dat Bill Gates de nummerborden van zijn werknemers uit het hoofd leerde om erachter te komen wie ’s avonds en in het weekend werkte en dat Elon Musk voorstander is van een 80- tot 100-urige werkweek om de wereld te kunnen veranderen. Amerikanen werkten volgens onderzoeksbureau Gallup in 2014 gemiddeld 47 uur per week.

Amerikanen werken bijna 1800 uur per jaar, Nederlanders iets meer dan 1400

In Nederland besloeg de gemiddelde werkweek in 2019 31 uur. Dat komt vooral omdat zoveel Nederlandse vrouwen in deeltijd werken. Slechts weinig Nederlanders – man of vrouw – werken meer dan 41 uur per week. De cijfers zijn soms moeilijk te vergelijken, maar uit een studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bleek dat Amerikanen bijna 1800 uur per jaar werken en Nederlanders iets meer dan 1400 uur per jaar. Dat scheelt in uren een volle werkdag per week.

Aan de andere kant moeten we de verschillen tussen Nederland en Amerika ook niet overdrijven. De VS en West-Europa hebben dezelfde processen doorlopen waarin de enorme stijging van productiviteit en welvaart niet echt heeft geleid tot de sterke relativering van werk waarop velen hadden gewacht en gehoopt. Hoewel betaalde arbeid de laatste decennia in Nederland aan betekenis heeft ingeboet, blijft werk een identiteitsbepalend onderdeel van je persoonlijkheid en wordt het vaak gemist door diegenen die het niet hebben. >>

Vanaf 1960 scheidden de wegen tussen West-Europeanen en Amerikanen zich. West-Europeanen zouden hun sterk toenemende productiviteit gebruiken voor meer vakantiedagen, waar Amerikanen hun verhoogde productiviteit wilden omzetten in hogere inkomens. Dat Amerikanen hierdoor veranderden in workaholics werd na de jaren zeventig goed zichtbaar. Deze scheiding is een van de redenen waarom ik als Amerikaan na mijn aankomst in Nederland het gevoel had op een andere planeet te zijn beland.

Meer aandacht voor welzijn

In de jaren zeventig was de trend dat betaalde arbeid niet meer zo centraal moest staan en dat welzijn meer aandacht verdiende. De aloude verschillen tussen betaalde en onbetaalde arbeid, en tussen werkenden en werklozen, waren niet meer moreel te verdedigen, dachten cultuurcritici. Een focus op betaalde arbeid ging voorbij aan wat de mens eigen was, vond professor J.P. Kuiper van de Vrije Universiteit, die in Nederland als eerste (in 1975) een voorstel voor een basisinkomen uitwerkte. Het ging om je ‘authentieke levensgeschiedenis’ en je ‘persoonlijke menswording’. Zolang je dat nastreefde maakte het niet uit of je je tijd besteedde aan ‘slapen, reizen, eten, bankwerken, weven, vrijen of inkopen doen’.

Het klinkt misschien idealistisch, maar voorstanders van een andere kijk op betaalde arbeid wilden vooral realistisch zijn. De kritiek op het traditionele arbeidsethos dat draaide om betaalde arbeid, kwam pas medio jaren zeventig echt op gang, omdat men toen vreesde dat volledige werkgelegenheid nooit meer zou terugkeren. Nederlanders moesten dus wel anders gaan denken over arbeid, omdat honderdduizenden Nederlanders volgens de verwachtingen nooit meer in loondienst zouden treden. Het idee van een basisinkomen zou nooit helemaal verdwijnen en mede door toedoen van Rutger Bregmans Gratis geld voor iedereen (2014) weer een comeback maken.

James Kennedy (1963) is hoogleraar moderne Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Daarnaast is hij columnist van Trouw.

Werklust, maar met mate. Een goede balans tussen werk en privé. Verantwoordelijkheidsbesef én levensvreugde. Misschien zijn Nederlanders er vanaf de jaren negentig juist in geslaagd het arbeidsethos van de jaren vijftig te combineren met de nadruk op de gehele mens uit de jaren zeventig. Zo werden ze een van de gelukkigste volken ter wereld en hadden ze minder stress over hun werk dan andere Europeanen.

Wat ik echter het meest opvallend vind aan het Nederlandse arbeidsethos sinds 1945 is dat de grondhouding niet is veranderd. Ondanks de opkomst van de welvaart, de verzorgingsstaat, een cultuurkritische kijk op werk en gedaalde werkuren is het Nederlandse waardenstelsel omtrent werk overeind gebleven: als bron van welvaart, als bewijs van maatschappelijke verantwoordelijkheid, als uiting van je eigen unieke identiteit.

Nederlanders zijn niet werkschuw

Mijn blik op het Nederlandse arbeidsethos is bijgesteld sinds mijn komst naar Nederland. Nederlanders zijn niet werkschuw, maar opgewekte mensen die graag hun werk doen. Ze willen waarde toevoegen en een bijdrage leveren aan de maatschappij. Ook komen ze hun afspraken na. Ze beloven minder dan Amerikanen, maar leveren wel wat ze hebben afgesproken en soms zelfs meer. Ze werken geconcentreerd tijdens vastgestelde werktijden, zonder veel stress tenzij een deadline nadert.

Ze houden bovendien van een goede werksfeer, van zo nu en dan een praatje en koesteren hun pauzes rond de koffiemachine. Meer dan andere Europeanen vinden Nederlanders de sociale dimensie van het werk belangrijk; vrijwel alle Nederlanders waarderen ‘prettige mensen om mee te werken’ als belangrijk element van het werk. Liefst zonder al te veel hiërarchie – wat overigens tot onheldere werkafspraken kan leiden – maar wel met een gevoel dat je de klus samen moet klaren.

Uiteindelijk ben ik dan ook tot de conclusie gekomen dat Nederlanders een beter arbeidsethos hebben dan Amerikanen omdat het evenwichtig is. Ze zijn gelukkiger, productiever en beter in balans. Natuurlijk verlang ik als consument nog wel geregeld naar het Amerikaanse tempo, enthousiasme en ondernemerschap. Soms duurt het lang voordat ik aan de beurt ben als klant en de kleine bedrijfjes die hun producten enthousiast en persoonlijk aan de man brengen zijn hier dun gezaaid. Ik zou ook willen dat Nederlanders zich meer moeite getroosten om afspraken te maken, ook als het hun ongelegen komt. Maar ik hoef ook niet altijd ongeduldig te zijn en mijn zin te krijgen.

Het arbeidsethos mag dan beter zijn, de kans dat je in Nederland fluitend naar je werk kunt gaan is niet gelijk verdeeld. Er staan nog steeds veel mensen aan de kant in Nederland. De werkgelegenheid voor mensen met beperkingen is nauwelijks gegroeid en ik krijg de indruk dat Nederlanders dat niet écht erg vinden. Uit persoonlijke contacten weet ik ook hoe moeilijk het kan zijn om als statushouder aan het werk te komen, de barrières die je dan tegenkomt zijn stuitend: de arbeidsmarkt vereist diploma’s die statushouders niet hebben of kunnen halen, gemeenten geven geen toestemming om opleidingen te volgen met behoud van uitkering, de taaleisen om toegang te krijgen tot werk of opleiding zijn hoog, het oprichten van eigen bedrijfjes is aan veel regels gebonden. Bovendien gaan ze er financieel ook nauwelijks op vooruit als ze de bijstand verlaten en een laagbetaalde baan aannemen. In de Verenigde Staten zijn migranten als startende ondernemers vaak de motors van de lokale economie; in Nederland zijn ze langdurig afhankelijk van het infuus van de bijstand en sociale voorzieningen. De mogelijkheid om ook een ‘hardwerkende Nederlander’ te worden lijkt soms een onhaalbaar ideaal.

De ongelijkheid is juist toegenomen tussen mensen met en zonder werk

Hoewel de ‘participatiesamenleving’ nadruk legt op ‘werk, werk en nog eens werk’ hebben de regels en voorzieningen er ook voor gezorgd dat groepen Nederlanders een achterstand hebben opgelopen en niet langer deel uit lijken te maken van de ­maatschappij. Hoewel niemand in Nederland sterft van de honger is er ook geen echte solidariteit met de ­gemarginaliseerden en uitgerangeerden. De ongelijkheid is juist toegenomen tussen mensen met en zonder werk.

Zo bezien heeft het goed geordende arbeidsethos van de meeste Nederlanders iets zelfvoldaans, waardoor zij zich verheven voelen boven en geen zicht hebben op de werkwerelden van mensen van wie ze afhankelijk zijn of die werkloos aan de kant staan. Een ‘o-wat-hebben-wij-het-voor-onszelf-goed-geregeld’-zelfgenoegzaamheid is volgens mij een van de grootste Nederlandse ondeugden, en kan uitmonden in een aanmatigende houding tegenover sloebers die het niet zo goed hebben weten te treffen als zij.

De vraag is of het Nederlandse arbeidsethos aan het veranderen is omdat de aard van het werken verandert. De coronacrisis heeft ontwikkelingen op de arbeidsmarkt die al gaande waren wellicht versneld. Het heeft werknemers meer kans gegeven om werk te kiezen dat bij hen past door de decentralisering van de werkvloer, het online werken, het volgen van een nieuwe opleiding of beginnen met een andere baan. In mijn thuisland wakkeren het coronavirus en de verschuivingen op de arbeidsmarkt het debat aan over de wenselijkheid van minder lang werken. Tegelijkertijd heeft het virus juist de trend om het werk te intensiveren versterkt: van werknemers wordt verwacht dat ze weten waar ze goed in zijn, flexibel zijn, zich blijven ontwikkelen, online handig zijn, kunnen omgaan met complexiteit in teamverband: het vergt veel van mensen en kan ook leiden tot meer uitval. De oude economie keert niet terug, maar het is de vraag of de nieuwe economie leidt tot meer solidariteit en of de arbeidszin van Nederlanders erdoor zal veranderen.

Dit verhaal is ontleend aan het essay Aan het werk dat James Kennedy schreef voor de Maand van de Geschiedenis, die 1 oktober begon. Het essay van 64 pagina’s is deze maand verkrijgbaar bij de boekhandel voor 4,99 euro.

Wat vindt u van het Nederlandse­ ­arbeidsethos? ­Reacties (max. 150 woorden) zijn welkom via tijdgeestreacties@trouw.nl. Graag naam en woonplaats vermelden.

Lees ook:

Dan maak je maar zin: hoe je zin krijgt in je werk

Niks theoretisch aan wijsbegeerte op de werkvloer. Juist een bril om scherper naar je werk en je leven te kijken, ziet Peter Henk Steenhuis.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden