Klein VerslagWim Boevink
Daar was die afgrond weer
Van afgronden gaat een aanzuigende werking uit, althans op mij, vandaar dat het in deze hoek in deze voorbije week van herdenken maar niet gezellig wilde worden. Te groot en lang zijn de slagschaduwen uit de nazitijd.
En Berlijn, waar ik een paar dagen was, werkte ook niet mee. Thuis ben ik alweer omringd door donkere literatuur. Eugen Kogon’s ‘Der SS-Staat’, in een eerste vorm al in 1946 gepubliceerd. Nikolaus Wachmann’s standaardwerk ‘KL: a history of the nazi concentration camps’ (2015). Gitta Sereny’s briljante ‘Into that darkness’ (1974), over haar gesprekken met kampcommandant Franz Stangl. En die formidabele roman van Jonathan Littell: ‘De welwillenden’ (2006) die de terugblik en overpeinzingen volgt van de fictieve hoge SS-officier Hans Aue, een even kil-rationele als immorele figuur.
Ze moeten allemaal helpen het onbegrijpelijke dichterbij te brengen; verklaren is onmogelijk.
De diepte van deze afgrond.
In Sobibor verdwenen er 34.000 Nederlandse Joden in. Dat hij zo aanzuigt is voor mij persoonlijk een erfenis van mijn verslaglegging van het proces tegen Ivan Demjanjuk, waar dagenlang gearchiveerde getuigenverklaringen werden voorgelezen van gruwelen uit het vernietigingskamp Sobibor en waar getuige-deskundigen de opzet van het kamp en de werking van de gaskamers toelichtten.
Daar was het dus, dat perron, die barakken, die weg, die gaskamer
Ook denk ik deze dagen aan de in 2016 overleden Jules Schelvis, een van de nevenaanklagers in het proces, die getuigde over de structuur van het kamp en de indeling van het Lager. Zelf had hij Sobibor ‘geschampt’; hij werd aan de poort voor dwangarbeid geselecteerd en naar andere gruwelkampen doorgestuurd. Hij overleefde, keerde terug en zweeg tot hij zich na zijn vervroegde pensionering ging wijden aan een groots project: het uit de vergetelheid tillen van dat betrekkelijk onbekende kamp waar hij zijn geliefde jonge vrouw Rachel verloor.
Hij volgde eerdere processen in Duitsland, sprak met de beulen en schreef een standaardwerk over Sobibor, waarvoor hij een eredoctoraat kreeg. Sobibor dat op last van de nazi’s bijna letterlijk van de aardbodem was verdwenen, na die opstand in oktober van 1943.
In de rechtszaal zag ik hem, Jules, een getekende plattegrond van het kamp toelichten, een plattegrond die hijzelf had gereconstrueerd, gebaseerd op een halve schets van een SS’er.
Daar was het dus, dat perron, die barakken, die weg, die gaskamers. Op een plaats waar na de oorlog alleen maar dennebomen groeiden.
Deze week zag ik in Berlijn die plattegrond opnieuw, groot op een wand geprojecteerd bij de presentatie van het boek ‘Fotos aus Sobibor’, maar nu veel verfijnder en met digitale middelen, de verschillende Lagers, de exacte behuizing van het SS-personeel. Er waren zelfs foto’s, van die behuizing, het leek een witgepleisterd Duits dorpje, met pitt0reske put, kantine en terras.
Die mannen, lachend in de zon, glazen wijn op tafel, een paar honderd meter verwijderd van de gaskamers.
Daar was die afgrond weer.
De rotkop van Gustav Wagner, een van de wreedsten van het stel. Schietwedstrijden organiseerden ze. Mikken op voorwerpen op Joodse hoofden.
Wilhelm Tell in de hel.
Met het oog van een antropoloog en de pen van een dichter doet Wim Boevink dagelijks verslag over de grote en kleine wereld om hem heen. Abonneer je op zijn column in onze mobiele app en lees hem als eerste.