Tien GebodenClarice Gargard
Clarice Gargard: Het gaat vaak over wie ik ben, zelden over wat ik zeg
Clarice Gargard (Philadelphia, VS, 1988) is journalist en programmamaker. Haar door Shamira Raphaela geregisseerde documentaire ‘De waarheid over mijn vader’ won dit jaar een Gouden Kalf. Op 5 november verschijnt haar boek ‘Drakendochter’, waarin ze dieper ingaat op de documentaire. Deze week kreeg Gargard een Black Achievement Award.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Ooit was ik heel gelovig. Ik werd christelijk opgevoed door mijn oudere zus. Mijn vader – die af en toe vanuit Liberia naar Nederland kwam – bracht me vooral katholieke gebruiken bij, maar wij, het gezin van mijn zus en ik, bezochten alle kerken in de regio. Het huis van God bezoeken was belangrijker dan een specifieke stroming aanhangen. In mijn puberjaren heb ik me heel erg tegen het geloof verzet. Dat moest eerst gebeuren, om te ontdekken wie ik was en waar ik naar verlangde. Daarna, toen ik mezelf gevonden had, wilde ik uitvinden wat de betekenis en de waarde van die christelijke opvoeding was geweest. Vooral een gevoel van verbondenheid was me bijgebleven. Ik herinnerde me dat een joods koor kwam zingen voor de gemeenschap waar we toen te gast waren: dat was een explosie van emoties en kleuren – bijna een zintuiglijke ervaring. Alsof er iets, binnenin, werd aangeraakt waardoor ik me verbonden voelde met de mensen om me heen. Dat is het, een bepaalde resonantie. Het is het moment waarop je, samen met anderen, boven jezelf weet uit te stijgen. Op die manier kan ik nog steeds gelovig zijn.”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Mijn opa was de koning van Grand Bassa County. Hij vloog op een draak en brandde de dorpen van zijn tegenstanders plat. Ik vind dat wel cool. Is een cool verhaal, toch? Kom op! En ik schijn ook een tante te hebben gehad die van gedaante kon verwisselen. Het maakt niet zozeer uit of iets tastbaar of te bewijzen is. Ik geloof in de kracht van de symbolen die een verhaal vertellen. Ik heb maskers, van bevolkingsgroepen waar mijn ouders toe behoren; beelden die me er aan herinneren waar ik vandaan kom, die me het gevoel geven dat ik niet alleen ben.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Vroeger geloofde ik echt dat het een zonde was en dat het slecht met me zou aflopen als ik zou vloeken. Toen ik me ging afzetten tegen het geloof heb ik een tijdje flink gescholden. Nu heb ik er niet zo’n behoefte meer aan, maar ik voel me ook niet langer schuldig als het wél een keer gebeurt.
“Wat ik veel vervelender vind, is wat mensen elkaar online allemaal toewensen. Wil je echt weten wat ik op social media allemaal te horen krijg? Ik ben een ‘neger’, een ‘kankerzwarte’ en een‘vieze hoer’. Ik krijg verkrachting-fantasieën en doodsbedreigingen toegestuurd en in de iets beschaafdere berichten ben ik gewoon een idioot die moet oprotten naar haar eigen land. Waarom? Omdat ik een zwarte vrouw ben, iemand die in columns en opiniestukken schrijft over de systematische onrechtvaardigheid in machtsstructuren, die het niet alleen maar over diversiteit en seksisme wil hebben – wat veel mensen denken – maar zich vooral bezighoudt met de vraag: waar willen we als mensheid met deze wereld naartoe?
“Die scheldpartijen raken me wel, maar ik neem het niet echt serieus. Soms kan ik er zelfs om lachen – al is dat waarschijnlijk ook een manier om me niet al te rot te voelen; om ermee om te kunnen gaan.”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Het was op een zondag in de lente, ik was zeven of acht oud. We hadden een dienst bijgewoond van een oecumenische gemeenschap, in een kerk in Purmerend. Mijn familie ging uitbundig gekleed, in ankara, ken je dat? Afrikaanse stof met van die prachtige patronen in oranjebruine tinten. Mijn schoonbroer en mijn neefjes droegen hemden en mijn zus had een supermooie fishtail-jurk aangetrokken... Ik zie het zo weer voor me. Ze liepen voor me uit, langs wat oudere, witte mensen die heel afkeurend keken. Op een gegeven moment hoorde ik iemand, net iets te hard, zeggen: ‘Ik vind het best mooi hoor, maar moet dit nou zo? We zijn gewoon in Nederland.’ Het maakte me boos – waarom moeten jullie zo denigrerend doen? – en ik schaamde me tegelijkertijd. Ja, moet dat nou? Ik wilde me juist aanpassen. Maar de boodschap was duidelijk: jij hoort hier niet.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Mijn moeder was op familiebezoek in Philadelphia. Daar werd ik geboren. Kort na mijn geboorte keerden we terug naar Liberia. Toen in 1992 de burgeroorlog uitbrak, vertrokken we naar de Verenigde Staten omdat ik Amerikaans staatsburger ben. Op de terugweg naar Liberia, maakten we een tussenstop in Ghana. Mijn ouders waren inmiddels gescheiden... weet je wat ik me nu ineens bedenk? Dat ik, voor zover ik het me kan herinneren, mijn ouders nooit samen in één ruimte heb gezien. Maar goed, mijn moeder emigreerde naar Amerika, mijn vader ging weer in Liberia wonen. Eind 1992 was hij, samen met mij en één van mijn oudere zussen, op een conferentie in Nice toen hij besloot dat het een goed idee was als wij in Nederland zouden gaan wonen. Daar was het veiliger voor ons.
“Daddy was mijn held. Hij stond op een voetstuk. Ik was het tiende kind, de jongste dochter, zijn oogappel. Mijn zus is een uitstekende sistermom geweest, maar toch: ik maakte deel uit van een ontwricht gezin en officieel was ik een Alleenstaande Minderjarige Vreemdeling in dit land. Als mijn vader ons kwam opzoeken, was ik dolgelukkig. Ik stelde geen kritische vragen. Zoiets doe je niet, in onze cultuur. Mijn moeder, bij wie ik af en toe op bezoek ging, mopperde wel eens dat ze niet begreep waarom ik mijn vader zo adoreerde. Wat ze eigenlijk bedoelde was: waarom ik haar zo negeerde. We spraken er niet echt over. Dat is heel Liberiaans, denk ik; dingen worden nooit direct gezegd, er wordt iets geconstateerd, daarna voelt iedereen zich een tijdje ongemakkelijk en dan ga je weer door met je leven. Ik vond het onbegrijpelijk dat mijn moeder niet voor haar kind had willen zorgen. Ik was boos, voelde me in de steek gelaten. Dat zei ik niet zo, maar ik liet het wel merken.
“Toen ik, jaren later, de film ‘De waarheid over mijn vader’ ging maken, voelde ik me eerst bezwaard. Eerlijk gezegd moet ik nóg de gedachte wel eens wegduwen dat ik mijn familie heb verraden door zo openlijk over hen te praten. Tegelijkertijd zou je ook kunnen zeggen dat ik met de film – en nu ook met mijn boek – mijn ouders juist heb geëerd. Met name het ongenuanceerde, geïdealiseerde beeld van mijn vader is afgebroken. Door de verhalen die hij vroeger vertelde, was hij een strijder voor rechtvaardigheid, een voorbeeld voor mij geworden, maar nadat ik me verder in zijn geschiedenis, en die van Liberia, had verdiept, kwam ik in een veel eerlijker verhouding tot hem te staan. Niet dat hij erg mededeelzaam was geweest, maar ik ben wel meer en meer gaan inzien hoe complex wij, mensen, zijn, hoe iets nooit helemaal goed of fout is en hoe we altijd, vooral in oorlogstijd, met de omstandigheden rekening moeten houden. Mijn vader heeft dingen gedaan waar ik het niet mee eens ben; hij heeft, als de baas van het grootste telecombedrijf van Liberia, samengewerkt met foute regimes. Toen ik begon aan mijn onderzoek was ik bang dat ik zou ontdekken dat hij ook oorlogsmisdaden zou hebben gepleegd, maar dat lijkt me toch onwaarschijnlijk. Hij is wel, toen hij tussen 1990 en 1994 voor president Sawyer werkte, van hoogverraad beschuldigd, omdat hij geheime informatie naar de rebellenleider Charles Taylor (later, tussen 1997 en 2003, de president van Liberia, op 31 mei 2012 veroordeeld tot vijftig jaar gevangenisstraf wegens misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en andere overtredingen van het internationale humanitaire recht, AV) zou hebben gestuurd om zo een machtsgreep mogelijk te maken.
“Het maken van de film heeft grote gevolgen gehad voor de relatie tussen mij en mijn moeder. Ik heb haar uitvoerig gesproken – voor het eerst háár kant van het verhaal gehoord, want, hoe kinderachtig ook klinkt, bij een echtscheiding is er altijd één boosdoener – maar ze is vooral blij dat ik eindelijk eens wat kritischer naar mijn vader heb durven kijken. Met mijn vader is het contact inmiddels ook weer goed. Kort na de opnames wilde ik een tijdje rust. Ik had het toch schokkend gevonden om te ontdekken hoe nauw hij had samengewerkt met die foute regimes en hoe weinig hij daar echt over heeft verteld. Inmiddels spreken we elkaar weer regelmatig.
‘Ik verafgood hem niet langer, maar... ik weet het niet... we hebben een mystieke band, en we lijken heel erg op elkaar. Sommige vrienden zeiden na het zien van de film dat we niet alleen op dezelfde manier praten, maar vooral ook op dezelfde manier kunnen zwijgen. We delen ook dezelfde strijdlust. Ik ben dochter van de zoon van de drakenkoning. Daddy heeft me ooit verteld dat hij ‘een groot geschenk, een bepaalde kracht’ van zijn vader heeft gekregen. Het is me nooit duidelijk geworden wat hij daar precies mee bedoelde, maar ik vermoed dat het iets is wat aan volgende generaties wordt doorgegeven, misschien ook wel aan mij. Maar laten we alsjeblieft niet gaan praten over mijn vaders einde. Ik vind het echt een onverdraaglijke gedachte om hem nog eens kwijt te raken.”
VI Gij zult niet doodslaan
“Wat nou als iemand er om vraagt om uit z’n lijden verlost te worden? De context is zo belangrijk. Ik ben een pacifist, maar ik kan me situaties voorstellen waarin het begrijpelijk is dat iemand een ander doodt. Het is niet aan mij om daar een oordeel over uit te spreken.
“Of je een dictator mag uitschakelen om erger te voorkomen? Dat is een interessante vraag. Ik was negen jaar oud toen mijn vader me een keer meenam naar Charles Taylor. Stel je voor dat ik destijds negentien was geweest, en de gelegenheid had gehad om hem te doden... Nee. Je elimineert een persoon, maar het gedachtengoed krijgt door zijn dood misschien juist extra aandacht. Bovendien zou ik mezelf, mijn eigen ziel, onherstelbare schade toebrengen door het leven van een ander te nemen. Je moet mensen beoordelen – en aanpakken – op hun gedrag; of iemand goed of slecht is, is minder relevant, omdat we niet eendimensionaal zijn en die twee zogenaamde uitersten onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn”
VII Gij zult niet echtbreken
“Als je een onzeker bestaan hebt, vertrouw je vooral op jezelf. Ik bind me niet zo snel aan mensen. Hoe kan ik zeker weten dat je niet zomaar bij me weggaat? Dat je het goed met me voor hebt? Ik kan heel wantrouwig zijn. Dat voelt soms eenzaam, ja. Ik heb meerdere relaties gehad, ook voor langere tijd, maar ik ben me er wel van bewust dat het best een obstakel kan zijn om met iemand om te gaan die op dat gebied getraumatiseerd is. Hoe ouder ik word, hoe meer ik inzie dat mijn wantrouwen vaak onterecht is.”
VIII Gij zult niet stelen
“Ze zeggen vaak dat ik erg netjes ben. Ik weet hoe ik me moet gedragen. Diezelfde opvoeding, waarvoor ik mijn zus nog altijd dankbaar ben, heeft er voor gezorgd dat ik niet echt heb gestolen – ja, toch, één keer: snoep. Maar ik voelde me zó schuldig dat ik het onmiddellijk heb teruggebracht. Plus het snoep van mijn vriendinnen die mee hadden gedaan, omdat ik ook niet wilde dat zij in de hel zouden komen. Zie je, ik had toen al een savior complex; ik wil gewoon iedereen, de hele wereld, redden.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Feiten bestaan wel, maar De Waarheid niet. Er zijn meerdere waarheden, veel manieren om ergens naar te kijken. Door oog te hebben voor andere perspectieven kun je je denken – en daarmee je gedrag – veranderen.
“Ik begrijp wel dat het weerstand oproept als er wordt geprobeerd een bepaalde machtsverhouding te ontmantelen. Verandering doet altijd pijn. Zonder pijn is er ook geen groei dus: hoe zou het anders moeten? Als je wil dat het pijnloos gebeurt, wil je ook niet groeien. Dan wil je alleen maar comfortabel zijn. Ik geloof dat alle ongelijkheid aan elkaar verbonden is en ik heb ook het idee dat een gesprek hierover door een groeiende minderheid naar een hoger niveau wordt getild.
“Ik ben optimistisch, maar ik ben misschien ook wel een beetje naïef en dat hou ik graag zo... Ik doe nooit mee aan publieke discussies. Welles, nietes, wat schiet ik ermee op? Ik geef mijn mening en daar kun je het mee eens zijn of niet. Mensen willen meestal helemaal niet met me discussiëren, ze willen me vooral diskwalificeren. Het gaat vaak over wie ik ben, zelden over wat ik zeg.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Alles is van iedereen. Ik vind het ook vreemd dat mensen zich van alles toe-eigenen, alsof je alleen maar iets kan liefhebben als het van jou is. Of als je er macht of controle over hebt. Goed, ik benijdde vriendinnen die in een conventioneel gezin opgroeiden, maar wat kon ik er verder aan doen? Het heeft me in ieder geval niet in weg gezeten. Dat komt misschien wel omdat ik me altijd goed kon aanpassen. En ik kon het me niet permitteren, ja, ook een goeie... Dat is vroeger zeker een overlevingsmechanisme geweest: zo lang ik niet over verdrietige dingen praat, kan ik er ook niet aan onderdoor gaan.
“Ik heb geleerd om mezelf te uiten. Dat is iets wat ik in mijn boek ook doe. Door te reflecteren leer ik te begrijpen. En als ik het begrijp, kan ik verder.”
Arjan Visser interviewt iedere twee weken iemand aan de hand van de Tien Geboden.