EssayEigen taal
Auke Hulst ontdekte zijn liefde voor het Grunnings. ‘Mijn afkeer van de Groningse tongval is een vorm van zelfhaat geweest’
Geraakt was Auke Hulst door de voorman van het Groninger Gasberaad. Door diens woorden en emotie, daar op die manifestatie van getroffenen in het aardbevingsgebied. En door zijn accent. Dat knauwen, waaraan Hulst als kind juist zo’n hekel had.
Vorige maand zat ik thuis, dat wil zeggen in Amsterdam, het nieuws te volgen over de fakkeltocht door Groningen. Met die tocht werd voor de zoveelste keer aandacht gevraagd voor de getroffenen in het aardbevingsgebied, materie die me aan het hart gaat. Dit was in reactie op de mededeling dat de regering tóch weer de gaswinning wilde opschroeven, en op het uitvoeringsdebacle van een subsidieregeling die Groningers uren in de kou had laten staan wachten als ordinaire bedelaars.
Op zeker moment kwam bij RTV Noord Jan Wigboldus aan het woord, de voorzitter van het Groninger Gasberaad. De melkveehouder uit Garmerwolde droeg een wintermuts met het opschrift Grunnen, en hield zijn fakkel op heuphoogte, halfstok. Zo’n manifestatie kreeg ‘kalm aan een wat reünie-achtig gevoel’, zei hij, niet zonder cynisme. Wigboldus oogde wanhopig. Hoeveel erger wilden we het hebben? Het was ‘de ene klap boven de andere’. Misschien dat het signaal de regering niet zou vermurwen. “Maar het is voor ons Groningers goed om hier met elkaar te zijn”, zei hij, zichtbaar aan-gedaan, “en een gevoel van verbondenheid te hebben”.
Het accent waar ik ooit zo’n hekel aan had
Wigboldus’ woorden en emotie raakten me. Maar er was nog iets: zijn accent, het knauwen waaraan ik als kind zo’n hekel had gehad. Verdomd, dacht ik, ik hóú van dat accent.
Ik ben opgegroeid in Oost-Groningen, in een buurtschap dat Denemarken heet en dat middenin het aardbevingsgebied ligt. Geen gemakkelijke jeugd. Jong overleden vader, vluchtgevaarlijke moeder, schulden, onveiligheid, gepest op school, isolement. Maar ook: een vrije jeugd in een afgelegen stukje bos, met een culturele rijkdom die de meeste kinderen in de regio niet gegeven was. Het was die rijkdom – vooral boeken en muziek – die ideeën voedden over een ander leven, elders.
Als je iets weet als je in Oost-Groningen woont, is het dat je in Oost-Groningen woont. En hoe daar in wel-varender delen van het land tegenaan wordt gekeken. Dat heeft ook met het accent te maken, dat op tv steevast tot ondertiteling uitnodigt. Er is weinig onderzoek gedaan naar ‘accentevaluatie’ binnen het Nederlands taalgebied, maar het onderzoek dat er is – veelal verricht door Stef Grondelaers van de Radboud Universiteit – bevestigt wat iedereen aanvoelt: dat het Gronings negatieve associaties oproept. Boers. Plat. Dom.
Dieprood op de kansenkaart
Het akelige is dat je vooroordelen kunt internaliseren. Zoals je ook een lange geschiedenis van uitbuiting – Veenkoloniën, Graanrepubliek, gasland – internaliseert. Op de zogeheten Kansenkaart van de Erasmus Universiteit kleurt wingewest Oost-Groningen dieprood.
Lage sociale mobiliteit; kinderen die te lage school-adviezen krijgen, nota bene van volwassen die daarmee de eigen kansenarmoede doorgeven. Nergens is het vertrouwen in de overheid lager, wat alles te maken heeft met de afhandeling van de aardbevingsschade. Maar óók met alles wat daaraan vooraf is gegaan. Oost-Groningers voelen zich niet gezien door hun landgenoten, zeker die in het westen, en als bewoner van Amsterdam kan ik melden dat dat gevoel klopt. Weinigen liggen wakker van wat in Oost-Groningen gebeurt. Waardoor het heeft kunnen gebeuren.
Ik had als kind de vooroordelen over dat accent de mijne gemaakt. Ik wilde niet boers, plat en dom zijn. Ik zou nóóit zo spreken. Maar inmiddels begrijp ik dat mijn afkeer van de Groningse tongval een vorm van zelfhaat is geweest. Van niet willen zijn wat ik ben: iemand van daar.
Auke Hulst (Hoogezand-Sappemeer, 1975) is schrijver, literatuurcriticus, reisjournalist en muzikant. Zijn romandebuut was Jij en ik en alles daartussenin (2006). Zijn autobiografische roman Kinderen van het Ruige Land (2012) kreeg onder meer de prijs voor Beste Groninger Boek. Vorig jaar verscheen zijn lovend ontvangen roman De Mitsukoshi Troostbaby Company, dat op de longlist voor de Libris Literatuurprijs staat.
Wat kwam er terecht van de universele droom van de country bumpkin die het gaat maken in de Grote Stad? Niet veel. Ontsnappen aan mijn geboortegrond bleek nog niet zo eenvoudig. Weliswaar moest ik Denemarken verlaten, maar dat was door omstandigheden. De Belastingdienst ging het huis waarin ik was opgegroeid per opbod verkopen wegens de aangekoekte schuldenberg, een vooruitzicht waarover ik op de eerste dag van mijn eindexamen moest lezen in de krant, waar het onheil per advertentie werd aangezegd. Ik wilde weg, maar niet zo. Dit was geen avontuur, dit was ballingschap.
Het vertrekken dat ik deed, was inwendig
Ik ben nog lang rond het epicentrum blijven cirkelen, onverminderd aan het Groningse land vastgeklonken. Harkstede, Stad, Roodeschool, Hellum, nogmaals Stad. En zelfs toen het me door schrijfwerk economisch iets beter ging, bleef ik waar ik was. Al het vertrekken dat ik deed, was inwendig. Het was minder confronterend om te filosoferen over reizen naar verre planeten dan te verhuizen naar Amsterdam, al was het maar omdat dat laatste theoretisch tot de mogelijkheden behoorde, en daarmee de mislukking.
Maar uiteindelijk heb ik het aangedurfd, dankzij de liefde voor een vrouw die me naar Amsterdam was voorgegaan.
Kon je toen horen waar ik vandaan kwam? Kun je het nu nog horen? Werd er bij ons thuis überhaupt Gronings gesproken? Ik bedoel niet het dialect, dat ik enigszins kan volgen maar niet spreek, maar het accent?
Mijn moeder, een stadsfriezin, spreekt accentloos Nederlands, maar mijn vader knauwde, dat weet ik. Hij is 1983 al overleden, maar ik ken zijn stem goed, omdat er veel opnames van bestaan.
In de jaren rond mijn geboorte, ik ben van 1975, was hij radiomaker voor de toenmalige Rono, de Regionale Omroep Noord en Oost, en in de archieven zijn nog uitzendingen terug te vinden. Dat hij Godfried Bomans belt vlak voordat de schrijver naar Rottumerplaat vertrekt. Een interviewtje met Pieter van Vollenhoven, die is komen wadlopen vanaf Schier, ik bedoel: Schiermonnikoog. Een lange uitzending over de opening van de Eemshaven. Het lijkt alsof hij hard zijn best doet accentloos Nederlands te spreken, maar tevergeefs.
Cassettebandjes met radioshows
Er zijn ook opnames van mijzelf als tiener. Met mijn broer en een schoolvriend nam ik op cassettebandjes radioshows op vol fake-interviews en reclames voor niet-bestaande producten. Ook maakten we Nederlandstalige elektropunk met aanstootgevende teksten die het einde van mijn carrière zouden kunnen betekenen. Met de Sony Camcorder van een van moeders aanbidders filmden we sketches. Op al die opnamen spreken we ABN of, bij vlagen, plat-Amsterdams. Als er al geknauwd wordt, dan schertsend en altijd als teken van het gebrekkige intellect van het typetje in kwestie.
En toch word ik zelfs nu nog weleens op een Groningisme betrapt. Een specifieke uitspraak van een specifiek woord. Een specifieke woordkeus. (Steekmuggen zijn voor mij nog altijd neefjes.) Als iemand er iets van zegt, is er nog steeds de echo van oude schaamte. Maar steeds minder, dat wel.
Meer lezen?
In deze Tijdgeest staan nog twee verhalen over dialect en streektalen:
* Iedereen heeft een eigen taal en tongval, maar een nieuwslezer met een accent zie je niet vaak. Drie BN’ers over hun eigen taal.
* Het dialect heeft een slechte naam en dat is volgens deze taalwetenschappers ten onrechte.
Misschien is het een proces van vertrek én terugkeer geweest, een terugkeer die sluipenderwijs al jaren gaande is. Niet zozeer fysiek – ik kom weliswaar geregeld in Oost-Groningen, maar ik heb geen plannen er ooit weer te gaan wonen – maar emotioneel.
Dat is begonnen rond de tijd dat ik werkte aan Kinderen van het Ruige Land, de autobiografische roman over mijn jeugd die in 2012 uitkwam. Ik had eindelijk genoeg afstand tot de geschiedenis bevochten om de schoonheid van dat door herinneringen bezoedelde land te zien. Dat door hebzucht uitgewoonde land.
Een soort wereldomspannend platteland
Interesse in de taal volgde pas later, rond de tijd dat ik aan de roman En ik herinner me Titus Broederland werkte. Dat boek speelt in een wereld buiten onze wereld en een tijd buiten de tijd, op een soort wereldomspannend platteland waar tweelingen – het is een verhaal over tweelingbroers – voor Duivelskinderen worden aangezien. En waar het winnen van ‘aardbloed’ de grond dermate heeft uitgehold dat er een zinkgat ontstaat dat het landschap verorbert. Omdat zo’n afwijkend decor een eigen taal vergt, zocht ik een manier om tot zo’n taal te komen.
De sleutel lag bij het Nedersaksisch: het Gronings, Drents, Ostfries. Ik vernederlandste specifieke dialectwoorden en uitdrukkingen in een poging de verhaal-wereld een eigen toon en sfeer te geven. En zag daardoor opeens hoe rijk het dialect is.
Door dat naderen, schuurt het dat er door de jaren afstand is ontstaan. Die afstand zit hem deels in het accent – waar mensen in het westen soms nog iets Gronings in mijn tongval menen te bespeuren, zien veel Oost-Groningers me nu aan voor ‘zo’n westerling’. Als ze iets in het Gronings zeggen, gaat dat gepaard met: ‘Kinst doe t wel verstoan, dat Grunnings?’
Een ontruimd aardbevingsgebied
Wat me herinnert aan een voorval dat ik in mijn laatste boek, De Mitsukoshi Troostbaby Company, gestileerd heb opgevoerd. Die roman speelt in een toekomst waarin het aardbevingsgebied is ontruimd om het te kunnen leegpompen. Vlak voor die ontruiming is de hoofdpersoon naar zijn geboortegrond teruggekeerd om foto’s te maken, zoals ik er ook zelf nog geregeld foto’s maak.
‘De straten – het was een druilerige dinsdag – waren verlaten, tot een man uit een van de huizen was komen zetten, een veertiger met een litteken in het gezicht en met smeerolie geïmpregneerde klauwen. Of-ie me ergens mee kon helpen. Ik zei dat ik gewoon wat foto’s maakte. Hij, fel: ‘Waar is dat voor, dan?’ Ik probeerde uit te leggen dat ik hier ‘weg’ kwam en deze plek wilde vastleggen voor later, maar ik vermoed dat hij zo’n diknek zag die had geprofiteerd van datgene waaraan zijn wereld ten onder ging. Hij beschuldigde me ervan dat ik bij zijn buurman op het erf had gestaan, wat niet waar was. ‘Ik heb gezien wat ik heb gezien!’ blafte hij.
Ik probeerde me vrij te pleiten voor dit eenmans-tribunaal, noemde de namen van klasgenoten, van de straten waar ze gewoond hadden, van de basisschool. Ik zei dat ik ‘van’ Wilde Hoek kwam, wat getuige zijn reactie niet 2 maar 2000 kilometer verderop lag. Maakte de fout te zeggen dat mijn Amsterdamse huis tig keer per dag werd gefotografeerd en dat ik daar toch ook niet moeilijk over deed. Hij kneep zijn oogjes samen. ‘Maar wij zijn laandjers. Wij letten hier op elkaar’.’
Op weg naar huis had ik een knoop in mijn maag gehad. Ja, we waren outsiders geweest, maar wel hún outsiders. Nu had ik voor het eerst het gevoel gekregen niet zelf mijn afstand tot die plek te kunnen bepalen.’
Niet voor elke Oost-Groninger zal ik ‘een van ons’ zijn
Kortom: niet elke Oost-Groninger zal mij nog zien als ‘een van ons’. Maar ik voel me er wel eentje en steeds meer. Wat onmogelijk zou zijn als ik de taal en het accent zou verwerpen. Als ik niet van die taal en dat accent zou houden.
Dat gevoel van verbondenheid is door de aardbevingsproblematiek alleen maar sterker geworden. Ik ben opgegroeid met de wetenschap dat de miljarden onder onze voeten vandaan werden weggepompt en dat we daar vrijwel niks voor terugkregen, hooguit hoon.
Nu de prijs voor dat onrecht moet worden betaald door mensen die – ik zeg het maar zoals het is – langdurig bestolen zijn, is het niet lastig te bepalen aan welke kant ik sta. En dat is aan de kant van mensen die niet altijd in ABN over de problemen praten. En hoe kun je ook echt invoelend over de aardbevingen spreken, als je alleen ABN verstaat en afhaakt zodra je een man als Wigboldus hoort?
ABN is de taal waarin politici komen uitleggen hoe ze gaan repareren wat ze kapot hebben gemaakt – wat ze vervolgens niet doen. Groningers, zo wil het cliché, zeggen graag ‘kon minder’, maar in dat geval moet het vooral beter en dat begint met hóren wat Groningers zeggen. In hún taal, die prachtige taal.