ColumnEmine Uğur
Altijd weer die glimlach: als moslim of allochtoon kun je nooit alleen jezelf zijn
Nadat ik op mijn zestiende had besloten een hoofddoek te dragen, voelde ik een extra verantwoordelijkheid. Alsof ik nu iets vertegenwoordigde waardoor ik nog meer moest letten op mijn gedrag. Ik ging continu glimlachen op straat, zei vaker sorry dan noodzakelijk en eindigde elke zin met een overdreven ‘alstublieft’, zodat men zo min mogelijk aanstoot zou nemen aan mijn aanwezigheid.
Leerde mijn kalmte te bewaren in conflicten, want zelfs als je gepast en proportioneel reageert, ben je die agressieve allochtoon. De eerste keer dat ik als jong meisje op mijn strepen ging staan, tijdens een discussie met een buschauffeur, kreeg ik naar mijn hoofd geslingerd: “Doe niet zo geïrriteerd, thuis zou je niet eens zo durven praten tegen je vader”.
Natuurlijk moeten moslimvrouwtjes voor zichzelf opkomen, maar dan tegenover hun eigen mannen, alsjeblieft. ‘Niet zo assertief doen en een plek voor jezelf eisen, hè jongedame? Verhef je stem tegen je vader, maar ken je plek tegenover mij.’
Ik weet nog dat ik in de trein zat op een dag dat alles tegenzat. Er kwam een groep oudere vrouwen met matching outfits in de coupé zitten. Het jaarlijkse uitje van de vereniging van plattelandsvrouwen, vertelden ze. Dat ik als gesluierde vrouw exotisch voor ze was, bleek toen ik ter plekke tot vraagbaak werd gebombardeerd over terroristen, de Tsjetsjeense oorlog, Palestina, de pelgrimstocht naar Mekka, hoofddoeken. Eentje vroeg zelfs een recept voor lahmacun, dat ze netjes in haar notitieboekje opschreef. Terwijl ik inwendig schreeuwde (‘Mag ik gewoon in stilte mijn baaldag hebben zonder jullie ongetwijfeld goed bedoelde, maar met vooroordelen overgoten vragen? Mag. Ik. Even?’), glimlachte ik uitwendig zo breed dat mijn wangen er pijn van deden.
‘Ze mag natuurlijk niet met vreemden praten van haar broers’
Want ze keken er zo sympathiek bij en kwamen nou eenmaal zo weinig moslima’s tegen. Stel je voor dat ze denken dat we altijd chagrijnig uit het raam staren en ze bij thuiskomst tegen hun echtgenoten zeggen: ‘Nou, dat arme moslimmeisje keek ons niet eens áán, Gert. Ze mag natuurlijk niet met vreemden praten van haar broers, zo gaat dat in hun cultuur.’
Zo schoof acteur Mimoun Oaïssa ooit aan bij een praatprogramma om te vertellen over Shouf Shouf Habibi. Op enig moment werd hem een vraag gesteld over de uitspraak van een Marokkaanse imam. Het duurde een paar seconden tot hij antwoord gaf en in die paar seconden herkende ik zijn blik. Moedeloosheid, omdat je als moslim of allochtoon nooit alleen jezelf kunt zijn, want je wordt altijd aangesproken op een deel van jouw identiteit waarvan anderen jouw gehele identiteit maken.
In het dagelijks leven bid je wellicht vijf keer per dag, of niet, of je drinkt misschien soms een biertje, of niet. Maar dat doet er niet toe, want dit is een praatprogramma en je zit daar als acteur uit een succesvolle film, maar dat zien mensen niet als eerste als ze naar jou kijken. Wie je bent als persoon is ondergeschikt: je bent te allen tijde een uithangbord en wat jij doet als individu heeft altijd weerslag op een grotere groep.
Emine Uğur is sociaal dienstverlener en een bekend twitteraarster (@overlistener). Om de week schrijft ze een column. Lees ze hier terug.