In de Belgische Ardennen stonden ook paddenstoelen op het menu, maar daar at de Neanderthaler er schapenvlees bij of een bout van de wolharige neushoorn.
Dat blijkt uit de DNA-analyse van de tandplak die 40.000 tot 50.000 jaar na het overlijden van zijn gastheer diens eetgewoonten heeft prijsgegeven.
Britse en Australische paleontologen hadden de kaakresten van de Neanderthalers gevonden in een grot bij Spy - in de buurt van Dinant - en in de El Sidron grot, niet ver van Oviedo.
Populierenschors tegen diarree
Maar er zat nog iets in die plak. Een van de Spaanse Neanderthalers at ook schors van de populier. En dat is zo gek nog niet, schrijven de paleontologen vandaag in het vakblad Nature. Deze man was ziek en leed pijn. Hij had een ontstoken kies en droeg een parasiet bij zich die hem heftige diarree moet hebben bezorgd.
Kennelijk had de Neanderthaler niet alleen weet van medicinale planten, maar heeft hij wellicht ook antibiotica ontdekt.
Populierenschors bevat salicylzuur, een pijnstillend en koortsremmend middel, en is tegenwoordig beter bekend als aspirine. Het was al bekend dat de oude Egyptenaren bij pijn of koorts op populieren- of wilgenbast kauwden, maar dat de Neanderthalers deze heilzame werking kenden, kwam toch als een verrassing.
Schimmel
Daar bleef het niet bij. De onderzoekers troffen in de tandplak van de Spanjaard ook een schimmel aan. Dat kan toeval zijn, maar wellicht slikte de man dit tegen zijn darmklachten. Het was namelijk een antibacteriële schimmel, penicilline dus.
“Kennelijk had de Neanderthaler niet alleen weet van medicinale planten, maar heeft hij wellicht ook antibiotica ontdekt”, schrijven ze. “Meer dan 40.000 jaar voordat wij het ontdekten. Dat staat in scherp contrast met het primitieve beeld dat wij hebben van onze naaste verwant.”