Maar ik kom regelmatig mensen tegen die evolutie als gevolg van natuurlijke selectie een kille of karige verklaring vinden. Of je evolutie nou mooi vindt of niet, die is er gewoon, en dat is elke dag en overal te zien, bijvoorbeeld in mijn stadstuin.
De merels daar zijn onder druk van de stedelijke leefomgeving veranderd. Stadse merels hebben kortere snavels en langere darmen dan bosmerels. Ze hebben hun schuwheid verloren en zingen een toontje hoger om boven het stadslawaai uit te komen. Eigenschappen die erfelijk en dus genetisch verankerd zijn.
Evolutiebioloog Menno Schilthuizen wil daarom de stadsmerel erkennen als aparte soort: Turdus urbanicus. Van Schilthuizen verscheen onlangs 'Darwin in de stad' (AtlasContact, €24,99), een prettig leesbaar boek over 'evolutie in de urban jungle'.
De stadsmerels van Rome en Amsterdam lijken meer op elkaar dan op de plaatselijke bosmerels waarvan ze afstammen
Verliefd
De merel is daarin één van de vele voorbeelden van zich aan de stad aanpassende planten en dieren. Merels hebben sinds ruim een eeuw steden gekoloniseerd. Tegenwoordig kwijnen bosmerels weg als je ze in een stad zet, terwijl stadsmerels zich in een hen onbekende stad goed redden.
Het broedseizoen begint in de stad twee maanden eerder en zelfs al zouden stads- en bosmerels op elkaar verliefd worden, hun levenscyclus loopt steeds verder uit de pas. Er is te weinig genetische uitwisseling om de soort bijeen te houden.
Omdat merels onafhankelijk van elkaar steden hebben geannexeerd, zou je per stad een aparte soort merel kunnen onderscheiden, maar hun omgeving zorgt wereldwijd voor grotendeels dezelfde selectiedruk en dus lijken de stadsmerels van Rome en Amsterdam meer op elkaar dan op de plaatselijke bosmerels waarvan ze afstammen.
Dankzij evolutie en Menno Schilthuizen kan ik mijn vogellijst uitbreiden met een nieuwe soort, een tuinsoort nog wel: de stadsmerel.
Iedere dag verwondert Koos Dijksterhuis zich over iets dat groeit of bloeit. Lees hier eerdere afleveringen van zijn Natuurdagboek.