Dekolonisatie
Tot mislukken gedoemde koloniale missie in Indonesië moest wel in extreem geweld eindigen
Zijn proefschrift vormde het laatste zetje tot het grootschalige onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië, zegt Rémy Limpach. ‘Het beeld is dankzij de breedte en diepte van de nieuwe onderzoeken veel completer geworden.’
Rémy Limpach slaat zich niet op de borst. De publicatie van de Nederlandstalige versie van zijn proefschrift, De brandende kampongs van generaal Spoor, in 2016 trok de regering over de streep voor het grootschalige onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië, waarvan donderdag de algemene conclusies werden gepubliceerd. Destijds schreef hij al over structureel extreem geweld, het gedogen ervan en het wegkijken van Nederlandse autoriteiten.
Zelf noemt de historicus zijn boek liever ‘de druppel’. “Alles bewoog in het afgelopen decennium naar dit moment toe.”
Er vonden rechtszaken plaats die de Indonesische stichting Comité Nederlandse Ereschulden (K.U.K.B.) had aangespannen tegen de Nederlandse staat. Die rechtszaken gingen over het bloedbad in het Javaanse dorp Rawagede (1947), waar het Nederlandse leger ruim 400 Indonesische mannen standrechtelijk executeerde. Langs juridische weg wist de stichting onder leiding van de Indonesische Jeffry Pondaag in 2011 excuses van Nederland af te dwingen.
Dat was baanbrekend, een ommezwaai. Geheel ontkennen kon niet langer. Het voorstel voor een groot onderzoek van de drie instituten die nu ook de studies leidden, werd in 2012 nog wel afgewezen. Maar het geluid bleef klinken. Via de media met onder meer de publicatie van gevonden executiefoto’s op de voorpagina van de Volkskrant. Via films, exposities en literatuur. Denk aan Alfred Birney met De tolk van Java.
“Wat betreft historisch onderzoek heeft Gert Oostindie met Soldaat in Indonesië een belangrijk boek afgeleverd”, aldus Limpach. Zijn eigen dikke pil ‘vormde het laatste zetje’. “Fijn dat mijn conclusies overeind blijven. Het beeld is dankzij de breedte en diepte van de nieuwe onderzoeken veel completer geworden.” Limpach deed zelf ook mee: hij bekeek de rol van militaire inlichtingendiensten.
Gevoeligheid
Zijn bescheidenheid lijkt ook ingegeven door de gevoeligheid van het onderwerp. “Het was niet ons doel om veteranen te besmeuren”, benadrukt hij. “Daarom kijken we juist naar die structureel extreem geweld bevorderende factoren: troepentekort, een slechte opleiding, onbekendheid met het terrein en cultuur, verkeerde voorlichting over de tegenstander en Indonesisch nationalisme, matige discipline. Dat ontslaat niemand, ook Jan Soldaat niet, van zijn eigen verantwoordelijkheid. Het verklaart wel veel. Ik kan niet uitsluiten dat ik in dezelfde omstandigheden eveneens over de schreef was gegaan. Oorlog haalt het slechtste in de mensen naar boven.”
Met sommige zaken heeft Limpach minder geduld. Bijvoorbeeld met het gemak waarmee in een toch al gepolariseerd maatschappelijk debat alles snel in een bepaald perspectief wordt geplaatst. “Het nu gepresenteerde, grote onderzoek zou politiek-correct of woke zijn. Maar beweren dat kolonialisme stoelde op racisme, rechtsongelijkheid en geweld is geen ideologisch statement. Daar zijn boekenkasten met bewijs over volgeschreven.”
De historicus voorzag dat het ‘onhoudbare’ regeringstandpunt uit 1969 in reactie op de Excessennota van destijds zou worden ingetrokken dan wel herzien. “Dat dit zo snel zou gaan – en dan nog in combinatie met een breed excuusgebaar van premier Rutte – verraste mij. Een mogelijk vervolg is aan de politiek. Wellicht blijft het niet bij verontschuldigingen alleen. Er zijn verschillende opties, liefst in samenspraak met Indonesië, denkbaar.”
Weggemoffeld
Misschien wel het meest verbazingwekkende is dat het extreme geweld zo lang werd weggemoffeld. Als het om de oorlog in de tweede helft van de jaren veertig ging, viel vaak de term ‘politionele acties’. Limpach: “In de eerste twintig jaar na de oorlog domineerde een zwijgen. Veteranen kwamen naar huis en klapten niet uit de school. Je had de erecode. En wat begreep je gezin of de maatschappij er eigenlijk van? Nederland wilde door. Het was een verloren oorlog, een soort trauma. Daar wil je hooguit intern over praten, tijdens reünies.”
Het is volgens Limpach niet uniek Nederlands. “Iedere natie is vooral goed in het herdenken van eigen heldendom en leed. De wat minder prettige bladzijdes uit de eigen geschiedenis worden er of uitgescheurd, snel overgeslagen of grijs bij gekleurd.”
Opmerkelijk is wel dat Nederland volgens recent Brits onderzoek ten opzichte van andere Europese landen extreem hoog scoort met trots op het koloniale verleden en extreem laag met schaamtegevoelens. “Daar is nog iets in terug te zien van de VOC-mentaliteit”, denkt Limpach. “Maar vooral van de ethische politiek van later. Nederland heeft de hele koloniale onderneming succesvol geframed als humanitaire missie, als een soort grootschalig ontwikkelingsproject. Iets waar men trots op kon zijn. Ons Indië. De Gordel van Smaragd. Daarnaast het besef – of beter: het zelfbedrog – van ‘de Indonesiërs kunnen het niet zonder ons’. Indonesiërs zouden onderontwikkeld zijn. Wij Nederlanders moeten hen gidsen.”
Met datzelfde beeld in het hoofd moest het vanaf het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid in augustus 1945 door Soekarno wel fout lopen. Voor Nederlanders was het onbestaanbaar dat het nationalisme brede steun zou hebben en dat de oorlog ook verloren kon worden. “Die onderschatting leidde tot een totaal onrealistische militaire strategie”, zegt Limpach. “Het was tot mislukken gedoemd. Met te weinig middelen. Zonder echt goede planning. Men wist niet hoe men een contraguerrilla moest voeren. Al na het eerste grote offensief medio 1947 moest een bataljon met een sterkte van achthonderd man een gebied van 1600 vierkante kilometer beheersen. In dichtbevolkte streken of juist in regio’s met bergen of moerassen. En lang niet iedereen was operationeel. Soldaten waren ziek, uitgeput. Na het offensief eind 1948-begin 1949 vergrootte dat gebied per bataljon zich van 1600 naar 2200 vierkante meter. Dat is niet te beheersen.”
Extreem geweld lag op de loer: “Als je voor een onmogelijke taak staat, is de verleiding heel groot en de stap heel klein om van normale militaire middelen over te schakelen naar extreme middelen.”
Inlichtingendiensten
Bij de door Limpach zelf onderzochte militaire inlichtingendiensten is zo ongeveer alles waar het normale leger mee te kampen had in extremere mate terug te zien: het niet berekend zijn op de taak, een gebrekkige personele bezetting, te veel opdrachten tegelijk, een vindingrijkere tegenstander en veel geweld. “Het aandeel van de inlichtingendiensten aan het geheel van het Nederlandse extreme geweld was onevenredig groot”, stelt Limpach.
Een percentage durft hij niet te geven. “Dat heeft ook te maken met verhulling. Veel verdween in de doofpot. Maar er bestaat een bulk aan getuigenissen over het geweld en de wandaden. Dan gaat het om het martelen op vrijwel alle mogelijke manieren voor inlichtingen en getuigenissen, schijnexecuties, het vermoorden van verhoorde, ‘uitgeknepen’ getuigen, liquidaties van Indonesische ‘bendeleiders’ met hit squads, willekeurige massa-arrestaties en als intimidatie bedoelde massa-executies. Een voorbeeld daarvan is een tot nu toe nauwelijks bekende met 123 doden op één dag op een brug in Payakumbuh (West-Sumatra).”
Inlichtingendiensten waren cruciaal in de guerrillaoorlog die plaatsvond. “De tegenstander gold als ongrijpbaar, onzichtbaar. Je moest weten waar hij was om successen te kunnen behalen. Met het complexer worden van het conflict nam de druk toe. Commandanten kon het niet schelen hoe de inlichtingen er kwamen, als ze maar kwamen. Zoals zo vaak in een oorlog wogen de militaire belangen (het winnen van de oorlog en het beperken van de eigen verliezen) zwaarder dan de juridisch-ethische belangen.”
Het ‘kat-en-muisspel” achter de schermen, tussen de Nederlandse en Indonesische inlichtingendiensten, werd glansrijk gewonnen door de ‘thuisploeg’. “De Nederlanders waren wanhopig op zoek naar personeel voor administratie en andere ondersteunende taken. De Indonesiërs lieten daar heel bewust hun mensen solliciteren. En als die Nederlands spraken, golden ze vrijwel automatisch als betrouwbaar. In werkelijkheid waren het perfecte mensen om prullenbakken af te speuren, documenten te kopiëren en om de Nederlanders in de gaten te houden. Nederlandse veiligheidsofficieren waren in rapporten de wanhoop nabij: militairen waren praatziek en nonchalant. Bij acties tegen de vijand vonden de Nederlanders ook verbijsterend veel informatie over zichzelf bij de Indonesiërs. Van de details van de actie die ze op dat moment aan het uitvoeren waren tot precieze slaapplaatsen van iedereen in bivaks.”
Militaire wandeling
De Indonesiër werd structureel onderschat. “Het zou een militaire wandeling worden, op inlichtingenvlak zou de tegenstander eveneens geen partij zijn. Bij Indonesische vrouwen gold die onderschatting nog extra. Terwijl die een cruciale rol speelden.”
“De bevolking was op grote schaal in het Indonesische inlichtingenstelsel geïncorporeerd. De ‘baboe’ waarschuwde bijvoorbeeld met een kleurenpatroon bij het ophangen van de was voor de komst van Nederlandse troepen. Men gebruikte rook-, trommel- en spiegelsignalen. Soms werden vliegers opgelaten. Ze hadden ook een heel stelsel van lopers, van koeriers die boodschappen van kampong naar kampong brachten. Berichten vonden ook hun weg via morsecodes op sigarettenpakjes en zelfs via advertenties in Nederlands-Indische kranten met verborgen codes.”
De kern van Limpachs onderzoek over de inlichtingendiensten staat nu samengevat op zo’n vijftig bladzijdes in het donderdag verschenen Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949. Dit najaar komt een apart boek van zijn hand uit over dit onderwerp, Tasten in het duister. “Het archiefonderzoek is nagenoeg afgerond. Het vergt vooral nog nadere uitwerking.”
Wat daarna op zijn pad gaat komen, weet hij niet. “Indonesië blijft me een beetje achtervolgen. Ik ben eigenlijk wel aan een nieuw onderwerp en een nieuwe periode toe. Tegelijkertijd is historisch onderzoek nooit afgesloten en ook dit onderzoek zal wel weer tot vragen leiden. Wellicht kijken ze dan toch weer mijn kant op.”
Het onderwerp blijft Limpach in elk geval prikkelen. “Het is zo’n enorm en gelaagd conflict. Ook als je procentueel kijkt. Nederland had toen negen miljoen inwoners. Verhoudingsgewijs werden meer Nederlandse militairen in Indonesië ingezet dan Amerikanen in Vietnam of Fransen in Algerije. Dat realiseert bijna niemand zich.”
Wie is Rémy Limpach?
Rémy Limpach (Apeldoorn, 1974) bracht een belangrijk deel van zijn leven buiten Nederland door. Vanaf 1981 woonde hij in Singapore en vanaf 1986 in Zwitserland. In dat land promoveerde hij in 2015 op extreem Nederlands geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). In 2016 verscheen de Nederlandstalige handelseditie van zijn proefschrift, De brandende kampongs van generaal Spoor. In 2019/2020 volgde een Indonesische en Nederlandse, compacte editie. Sinds 2014 is Limpach wetenschappelijk medewerker van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.
Lees ook:
Een pijnlijke boodschap: de belangrijkste conclusies uit het rapport over oorlogsgeweld in Indonesië
Het moest een studie worden naar het Nederlands geweld in Nederlands-Indië. Een hekel thema, gezien de gevoeligheden bij oud-strijders maar ook de Nederlands-Indische gemeenschap. Weten we nu meer?