‘Ik ken geen eenzaamheidsgevoelens. Ik vind het leven nog steeds ongelofelijk fascinerend.’

Transitie

Geboren in 1938 en transgender: Hoe Jan Jane werd toen dat nog heel ongewoon was

‘Ik ken geen eenzaamheidsgevoelens. Ik vind het leven nog steeds ongelofelijk fascinerend.’Beeld Marieke de Bra

Jane is nu 84 jaar, en de helft van die levensjaren bracht ze door als vrouw. Ze is een van de eerste mensen in Nederland die een geslachtsverandering ondergingen. Tijdens vele gesprekken reconstrueerde Judith Eykelenboom een opmerkelijk leven.

Judith Eykelenboom

Jane voelt zich, hoewel ze haast niet meer loopt en al helemaal niet buiten komt, verbonden met de wereld. Alles wat er te ­weten valt, is tenslotte binnen handbereik. Het enige wat je nodig hebt, zijn een tv-gids en een afstandsbediening. Zo volgt ze vanuit de stoel waarin ze haar dagen slijt, het genderdebat op de voet. “Fantastisch dat die kinderen nu al zo jong mogen beginnen met hormonen.”

Op zoek naar mensen met verschillende genderidentiteiten, voor weekkrant Den Haag Centraal, kom ik via mijn moeder met transgender Jane in contact. Al vaak heeft mijn moeder, die als verpleegkundig specialist bij haar over de vloer komt, me verteld hoe bijzonder Jane en haar buren wonen: van alle tuinen hebben ze samen een grote pluktuin met smalle paadjes gemaakt. Ik moet via het huis van haar buurvrouw door die tuin om binnen te komen. Zelf komt Jane moeilijk bij de voordeur. Buiten zie ik een explosie van bloemen, geuren en kleuren; binnen zijn de gordijnen potdicht.

Ze vertelt dat ze nooit meer op haar veranda zit omdat het afstapje te gevaarlijk is geworden. Het lijkt haar minder te doen dan mij. Ze is een informatiemens en haar brein werkt gelukkig nog heel goed. Ik weet dat ze absoluut niet met haar volledige naam in de krant wil, omdat ze gepest is door kinderen uit de straat en op de antiekmarkt waar ze na haar pensioen graag kwam, tot mensen lucht kregen van haar transitie.

Judith Eykelenboom (1983) is journalist en schrijver. Haar debuutroman Biefstuk verscheen in 2016. Naar verwachting verschijnt de opvolger in 2023.

Maar ik ben benieuwd naar haar verhaal. Ze behoort tot de eerste transgenders die in Nederland geopereerd zijn en ik wil weten hoe dat was in die tijd. We spreken af dat ze alleen met haar voornaam in de krant komt.

Op de boerderij in het Noord-Holland van 1938, waar Jane als Johannes Theodorus ter wereld komt, is geen plek voor een tere kinderziel, laat staan een ‘verkeerd kindje’. Haar ouders, die een jaar later nog een zoon krijgen, hebben een slecht huwelijk. Vader is aan de drank en gaat vreemd, moeder staat in overlevingsstand. Want ook de beesten moeten iedere dag te eten krijgen. Als de kleine Jan om een popje zeurt, moet ze het doen met: ‘nee, dat is niks voor jongens’. Dat haar moeder zich eigenlijk schaamt, komt niet in haar op.

Vechten met een meid

De jongens uit haar klas noemen haar Annie en willen niet met haar spelen. “Kleine kinderen voelen zoiets meteen aan.” Als de grootste pestkop een passer in haar bil steekt en zij op haar beurt zijn gezicht openkrabt, ­beklaagt hij zich bij de onderwijzer. Die zegt: moet je maar niet vechten met een meid. Meid. Voor Jan voelt het als een grote eer, maar haar vader slaat haar in elkaar als hij het hoort. Elke keer als iemand een opmerking maakt, omdat ze ondanks haar korte haar en jongenskleren de uitstraling van een meisje heeft, is ze bang voor hem. Als ze naar de kapper moet, verstopt ze zich.

De spanning in het gezin loopt verder op als er in 1943 een Joodse vrouw in huis komt: tante Jo. Moeder is tegen de komst van de onderduikster. Ze drukt de kinderen op het hart dat ze met niemand mogen praten over die tante in huis. Niet met andere kinderen, niet met buren, niet met onderwijzers. “Nou dat snapten we, hoor. Hoe klein mijn broer en ik ook waren. Mijn moeder straalde zó veel angst uit.” Joden worden gepakt omdat ze Joden zijn, meer uitleg krijgt ze niet. Ze betrekt het op zichzelf. “Ik besefte: ik val ook in een categorie.”

null Beeld Marieke de Bra
Beeld Marieke de Bra

Tante Jo maakt zich erg geliefd bij de kinderen. Van oude lappen knutselt ze stiekem een popje, waar Jan dagen mee op de veranda zit te spelen. Lang duurt het geluk niet. Vader is onvoorzichtig en wordt afgeperst door buren. Of hij moet een varken afgeven, of ze zullen hem verraden. Na een klein jaar vertrekt tante Jo om de rest van de oorlog bij de kruidenier onder de vloer te leven. Moeder gooit de pop meteen in de open haard. “Daar heb ik zo’n verdriet van gehad.”

Pas in 1962 zal Jan, die graag stambomen en familiegeschiedenissen uitpluist, erachter komen dat tante Jo de oorlog heeft overleefd. Net als haar zoon, die met acht anderen op een vissersboot naar Engeland is gevlucht door de kapitein onder schot te houden. De man van tante Jo kwam om het leven in een concentratiekamp, iets wat Jan pas jaren later zal ontdekken in een Amsterdams archief.

Jan in 1943. Beeld
Jan in 1943.

Jane praat makkelijk en graag, zittend in haar fauteuil naast de kachel. Aan niets valt te zien dat ze 84 jaar geleden met mannelijke genen geboren is. Haar stem is niet al te laag en heeft de zangerigheid van een vrouwen-­stem, ze is opgedoft als een dame, met echte juwelen. Na ieder bezoek stuurt ze me per WhatsApp nieuwe verhalen en foto’s. Ze houdt me op de hoogte van ieder programma op televisie dat met het genderdebat te maken heeft, hoewel ze weet dat ik geen tv heb.

Soms zeg ik dat ik moet gaan, maar dan weet ik dat ik pas een half uur later buiten zal staan. Zittend in haar fauteuil naast de kachel, spreekt ze met vuur over haar verleden. Ik krijg een steeds beter beeld van de strijd die ze heeft moeten leveren om zichzelf te mogen zijn. Van hoe ze met haar eigenzinnige karakter op de barricaden stond voor de huidige generatie transgenders.

Ieder dubbeltje

Op de middelbare school houdt het pesten niet op, de ­reputatie van ‘Annie’ is haar vooruitgesneld. Ze ondergaat het zonder extra trauma’s op te lopen. Er is een zusje op komst, Jan voelt zich al volwassen. Wat haar op de been houdt is de droom dat ze later, zodra ze het geld bij elkaar heeft, een eigen huis zal kopen, ver weg van de boerderij. Daarvoor spaart ze ieder dubbeltje, hoe jong ze ook is. Wel wordt haar alcoholische vader steeds gevaarlijker, hij jaagt de kinderen ’s nachts de straat op.

1957, Koude Oorlog. Net als iedere jongeman moet Jan in militaire dienst. Een geweer vasthouden, schieten, het is haar grootste nachtmerrie. Voor het eerst in haar leven besluit ze te vertellen dat ze eigenlijk een vrouw is. Niemand gelooft haar. Tijdens oefeningen op de Veluwe schiet ze maar telkens in de lucht in plaats van op doelen, tot iemand haar adviseert: je moet zeggen dat je homo bent. Als ze tegenover de psychiater zit en hij vraagt wat haar bewijs is, voelt ze zich heel slim als ze zegt: ‘Dat is niet zo moeilijk. Dan gaan we een avondje uit.’ Ze jaagt hem nog wat meer op stang door hem meneer te noemen in plaats van kapitein.

Een dag later krijgt ze te ­horen dat ze niet meegaat op oefening in Duitsland. ‘Er is iets met jou.’ De rest van haar diensttijd mag ze koken in Stroe voor zes afvallige priesters die ook niet meegaan op oefening. Naar huis gaat ze nauwelijks, de trein is duur. In plaats daarvan spaart ze elke gulden soldij die ze per dag verdient. Al op haar 21ste koopt ze een huis in Den Haag.

Het is het huis waar ze nu nog steeds woont. Er is haast geen ruimte om te lopen, omdat alles volstaat met het antiek dat ze verzamelde, dozen en boeken. Geen romans, literatuur vindt ze tijdsverspilling. De gordijnen krijgt ze niet meer open, omdat ze er niet meer bij kan met haar rollator. Wel is ze iedere avond een ruim uur op de been omdat ze nog steeds haar eigen potje kookt. De buren brengen haar boodschappen en af en toe komt er een vriend stofzuigen.

“Mensen zeggen: Jane zit de hele dag alleen. Maar ik ken geen eenzaamheidsgevoelens. Ik vind het leven nog steeds ongelofelijk fascinerend.”

Jan gaat na haar diensttijd als ambtenaar aan de slag bij het Productschap Zuivel. Ook krijgt ze eindelijk een baard, zodat ze er, de Jodenvervolging altijd in haar achterhoofd, meer als een man begint uit te zien en onder de radar kan blijven.

In het weekend leeft ze onder vrienden als vrouw, wat best gevaarlijk is, vertelt ze. Wie opgepakt wordt, mag de cel alleen in mannenkleding verlaten. Jan heeft gehoord dat de politie van Den Haag lijsten van homoseksuelen bijhoudt. Regelmatig komt er iemand bij haar aan de deur om te kijken hoe ze leeft.

Hoe het zit met het homobeleid in Den Haag in de ­jaren vijftig en zestig zal pas in 2046 blijken: dan worden de gemeentelijke documenten erover openbaar. Bekend is dat Amsterdam in de jaren vijftig ‘homolijsten’ bijhield van mensen die solliciteerden voor een baan bij de gemeente en om die reden werden afgewezen.

Sommige van haar vrienden kiezen ervoor naar ­Marokko te gaan, waar een arts, de Fransman George Burou, succesvolle geslachtsveranderende operaties uitvoert, maar als Rina, haar beste vriendin, bijna doodbloedt in het vliegtuig terug, besluit ze te wachten tot de tijd rijp is in eigen land. Bovendien, spaargeld heeft ze niet, want alles zit in haar huis. Ze zit klem.

Genderverwarring

In 1972, Jan is dan 34, opent het Dijkzigt ­Ziekenhuis in Rotterdam een genderafdeling. Vol goede moed gaat ze naar haar afspraak. Een panel van minstens twaalf artsen, psychiaters en studenten wacht op haar, op de bovenste verdieping. Ze voelt meteen dat ze haar interessant vinden, want ze heeft geen wanen en is bovengemiddeld intelligent. Maar ze lijken er eerder op uit haar te genezen van haar ‘genderverwarring’ dan haar daadwerkelijk te willen helpen met haar transitie.

Gehoord voelt ze zich niet, eerder een attractie, een wetenschappelijke curiositeit. Hormonen krijgt ze niet voorgeschreven. Haar wanhoop neemt toe.

Als datzelfde jaar haar buurvrouw vraagt waarom ze nog steeds niet getrouwd is, vertrouwt ze haar toe dat ze eigenlijk een vrouw is. De negentig jaar oude moeder van de buurvrouw geeft haar even later een piepklein knipsel uit Het Parool over het boek Man of vrouw? ­Dilemma van de transseksuele mens van Otto de Vaal: een sociaal bewogen arts die al eind jaren zestig een spreekuur voor transgenders aan huis opende, hormonen voorschreef en samen met zijn vrouw sociale hulp bood, ­zoals bij problemen met de politie. Met een pen in de hand spelt ze het boek, woord voor woord.

Als ze mij over het boek vertelt, wijst ze naar één van de tot het plafond gevulde boekenkasten. Mijn oog valt meteen op de gele kaft. Stellig zegt ze: “Dat komt van boven. Het moet zo zijn dat jij het leest.” Een groot uitroepteken heeft ze destijds gezet bij: ‘Het blijkt dat veel mensen het vermogen missen zich voor te stellen dat een vrouwelijke geest huist in een mannenlichaam en omgekeerd. Tot hen behoren ook artsen, specialisten en psychiaters. (...) Ze hebben soms zo’n afkeer van hen, dat ze, na aanvankelijk uit nieuwsgierigheid bereid zijn geweest deel uit te maken van een ‘team’ ter bestudering van het verschijnsel, nooit meer iets van zich laten ­horen als ze de proband persoonlijk hebben ontmoet.’

Even verderop: ‘De transseksuele mens is een volstrekt uniek verschijnsel dat de medemens voor een groot aantal problemen stelt. (…) De als man geschapen transseksuele mens heeft de innerlijke zekerheid dat er een stoornis in haar lichamelijke ontwikkeling moet hebben plaatsgevonden. Zij weet van zichzelf dat zij een vrouw is en dat is voor haar even onveranderlijk als onvermijdelijk.’

Bij ‘volstrekt uniek verschijnsel’ heeft ze destijds ­geschreven: ‘Is niet zo uniek als dokter de Vaal meent’.

Opengewaaide krant

Ze zoekt meteen contact met De Vaal, maar hij zegt niets voor haar te kunnen doen, want de overheid weigert alle medewerking. Wel schrijft hij in 1972 een brief waarin hij uitlegt dat ze een vrouw is, die nog van pas zal komen. Ook bezoekt ze artsen in Duitsland, maar wat ze ook probeert, alles lijkt op een dood spoor uit te komen. De enige arts in Nederland die opereert, Philip ­Lamaker, wordt overal geweigerd en kan slechts een aantal operaties per jaar uitvoeren, de meest schrijnende gevallen die vaak al elders zijn ‘mislukt’. Toch laat ze zich op zijn wachtlijst zetten.

Op een dag in 1974 komt Jan thuis uit haar werk en ligt De Telegraaf op haar stoep, opengewaaid op de bladzijde met een interview met Jan Morris, een transseksuele schrijfster die een autobiografie heeft geschreven: Conundrum. In shock, met het gevoel betrapt te zijn, vouwt ze snel de krant dicht en gaat ze naar de bakker.

Eenmaal bedaard bestelt ze het boek. Ze leest, met een woordenboek erbij want het boek is nog niet ­vertaald, voor het eerst hoe iemand anders het heeft ­ervaren om in het verkeerde lichaam gevangen te zitten. Precies hoe Morris, die haar geslachtsverandering in Casablanca door Burou heeft ondergaan, het beschrijft, zo voelt zij zich. Conundrum is vanaf dat moment haar handleiding.

Jan in 1974, aan het begin van de transitie. Beeld
Jan in 1974, aan het begin van de transitie.

Een jaar later is ze op vakantie op de Canarische Eilanden, waar ze makkelijk hormoonpillen blijkt te kunnen kopen. Ze gaat ermee naar het Dijkzigt. “Ik dreigde: als jullie me nu geen hormonen voorschrijven, neem ik deze vannacht allemaal tegelijk in.” Ze krijgt haar recept, in een mum van tijd ontwikkelt ze borsten.

Een grote stap zet ze op een vrijdag in 1977. Gewapend met de brief van Otto de Vaal kondigt ze aan dat ze maandag in rok naar kantoor komt. Haar baas probeert een ontslagregeling voor haar te treffen, maar ze weet van geen wijken. Ze wil tot haar pensioen blijven werken. Het Productschap van Zuivel staat op zijn kop, ambtenaren lopen gangen om, om haar niet tegen te ­komen. Ze krijgt briefjes toegespeeld met pesterijen, afzender onbekend, net als op school toen ze Annie was.

Haar moeder, die ze zelden ziet, moet in psychotherapie om het te verwerken, haar broer verbreekt het contact. Alleen haar zuster blijft haar trouw.

Toch voelt ze zich stukken beter. Jan wordt Jane, al zal het dan nog acht jaar duren voor haar paspoort veranderd wordt.

Het ene meisje nog mooier dan het andere

1979. Plastisch chirurg Lamaker krijgt eindelijk groen licht. Hij mag operaties uitvoeren in een oud kliniekje in Amsterdam, de Dijsselhofkliniek. De eerste keer dat Jane er komt, om de papieren voor de zorgverzekering in orde te maken, zit de wachtkamer helemaal vol. Het ene meisje nog mooier dan het andere. “Zo rank, zo schoon, prachtige haren. Ongelofelijk.” Jane denkt: wat moet daar nou aan veranderd worden. Maar het blijken, net als zij, nog jongens te zijn.

De nacht na haar operatie verliest ze veel bloed. Ze drukt op de bel, maar er komt niemand. Dan ga ik maar dood, denkt ze, helemaal in het verband, suf van de ­medicijnen. Pas tegen de morgen wordt ze geholpen. De paniek breekt uit, want ze is er slecht aan toe. Ze krijgt een bloedtransfusie en ijzerinjecties en moet zes weken blijven om te herstellen.

Ze heeft 1300 gulden gespaard voor haar operatie, maar de zorgverzekering blijkt alles te betalen. Ze kan het geld besteden aan het laten weghalen van haar baard, de laatste stap om het man-zijn van zich af te schudden. Ze is er nog jaren zoet mee, want ze heeft de ‘stalen baard’ van haar vader. Als ze net klaar is, komt in 1988 Emla op de markt, een verdovende zalf die het epileren veel minder pijnlijk had gemaakt.

Twee keer een relatie

“Ik heb een stalen buis in me, hoor”, zegt Jane. Ruim de helft van haar leven heeft ze als vrouw geleefd. Sinds haar operatie, tot onze gesprekken, heeft ze het er nooit meer over gehad. Twee keer had ze een relatie, allebei rond de vijf jaar. Haar eerste vriend wist van haar transitie, want ze was nog met haar baard bezig, maar aan de tweede heeft ze het nooit verteld. Dat vond ze niet ­nodig, nu ze eindelijk was wie ze ook van binnen was.

Haar beste vriendin Rina en haar naaste familieleden zijn overleden. Toch zit ze opgewekt in haar stoel, gefascineerd door alles waar ze zich maar in verdiept: antiek, stambomen, architectuur, stedenbouwkunde, koninklijke families en het genderdebat. “Dat die ouders dat tegenwoordig begrijpen! Dat is toch fantastisch.”

Al die strijd, met zo weinig steun: ze kon niet anders. Als de tijdgeest ten opzichte van transgenders in de jaren zeventig niet zo was veranderd, weet ze niet of ze hier nu had gezeten.

Correctie 14/11
In een eerdere versie van dit artikel werd gesproken over een persoon die in Bergen-Belsen werd vergast. Dat klopt niet. Hoewel in dit concentratiekamp meer dan 70.000 mensen stierven, behoorde het niet tot de ‘vernietingskampen’, en waren er geen gaskamers.

Reacties (max. 150 woorden) zijn welkom via tijdgeestreacties@trouw.nl. Graag naam en woonplaats vermelden.

Lees ook:

Seksuoloog en psycholoog Paula Vennix (76): ‘De waarheid over gender bestaat niet’

Het thema van de Pride Week is dit jaar My gender, my pride. Seksuologe en psychologe Paula Vennix (76) wijdde haar hele carrière aan het thema gender, ook om zichzelf beter te leren begrijpen. ‘Mensen moeten kunnen genderen zoals ze willen.’

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden