Olie-industrie
In de jaren zeventig staken oliebedrijven geld in groene energie, daarna in klimaatontkenners. Vanwaar die omslag?
Het is een historische puzzel: waarom oliebazen eerst bakken met geld staken in zonnepanelen, en daarna juist in het verspreiden van klimaatonzin. Een Amerikaanse historicus is vastberaden die puzzel op te lossen.
De mond van Cyrus Mody (48) valt regelmatig open van verbazing, tijdens de afgelopen tweeënhalf jaar archieven doorspitten van oliebedrijven. Bijvoorbeeld bij het zien dat Atlantic Richfield, nu onderdeel van BP, in de vroege jaren tachtig één van grootste zonnecelmakers ter wereld was. Of bij het lezen van een speech van een oliebaas in de jaren zeventig, die gedreven oreerde over het genetisch modificeren van bomen voor duurzame biobrandstof.
Dat gevoel van verbazing, legt Mody uit, komt doordat dit enthousiasme voor duurzame energie en milieu in de jaren zeventig tegenstrijdig overkomt. “In kranten lees je dat oliebedrijven in de jaren tachtig en negentig juist klimaatontkenners sponsoren, of sceptisch zijn over alternatieve vormen van energie.”
Neem bijvoorbeeld het nieuws van eerder deze maand over ExxonMobil. Klimaatonderzoekers van het oliebedrijf maakten sinds de jaren zeventig nauwkeurige voorspellingen over de schadelijke invloed van broeikasgassen. Toch deed het bedrijf er in de jaren negentig juist alles aan om twijfel te zaaien over het klimaatprobleem.
Mody: “Dit is een historische puzzel. Vanuit onze tijd gezien verwacht je niet dat oliebedrijven in de jaren zeventig massaal in duurzame energie investeerden. Wat verklaart dit?” En, mogelijk nog raadselachtiger: “Wat zorgde ervoor dat oliebedrijven in de jaren tachtig plots een radicaal andere koers gingen varen en weer stopten met die alternatieve energievormen?”
Als hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de Maastricht Universiteit leidt de Amerikaan een groot Nederlands NWO-project om die vraagstukken op te lossen. Er is al veel onderzoek gedaan naar oliearchieven uit de jaren negentig, de hoogtijdagen van klimaatontkennende en twijfelzaaiende inspanningen. Maar juist de tijd die hieraan voorafging vindt Mody interessant.
“De smoking gun hebben we nog niet gevonden”, vertelt de historicus glimlachend. Wat hij bedoelt, is dat hij nog geen brief aan het licht heeft gekregen van een oliebaas die zijn medewerkers opdraagt zonne-energieplannen in de prullenbak te gooien en het klimaatprobleem onder het tapijt te schuiven. “Maar in de afgelopen tweeënhalf jaar hebben we al wel veel andere verrassende inzichten opgedaan.”
Wie is Cyrus Mody en wat doet een wetenschapshistoricus?
Mody vertelt dat hij ‘per ongeluk’ historicus is geworden en in de ‘groene flirt’ van oliebedrijven is gerold. Hij volgde een technische studie aan Harvard, maar ontdekte dat hij te onhandig was om werktuigbouwkundige te worden. “Wetenschapsgeschiedenis leek me een mooie manier om mijn passie voor wetenschap te blijven volgen, en mijn natuurlijke gebreken te overwinnen.”
Het kernidee van wetenschapsgeschiedenis is dat de ontwikkeling van techniek heel anders had kunnen lopen. “We denken vaak dat wetenschap puur gestuurd is door ons verstand, en dat ontwikkelingen simpelweg niet anders had kunnen lopen.” Terwijl, benadrukt Mody: wetenschappers zijn ook maar mensen die keuzes maken op basis van hun persoonlijkheden en de situaties waar ze zich op dat moment in bevinden.
Als de fossiele industrie bijvoorbeeld was blijven investeren in duurzame energie zoals in de jaren ’zeventig hadden we rond het jaar 2000 mogelijk op grote schaal zonnepanelen gehad. “In de tijd dat oliebedrijven hier massaal in investeerden, was dat jaartal ongeveer de verwachting.”
Waarom staken oliebedrijven zoveel geld in duurzame energie?
Om het enthousiasme voor alternatieve energie van oliebedrijven in de jaren zeventig uit te leggen, neemt Mody eerst een stap terug in de tijd. Naar de jaren vijftig en zestig, de jaren van de ‘space race’ tussen de VS en Rusland. Landen investeerden in de toen nog ruwe zonne-energietechnologie, puur voor de ruimtevaart. “Het was te duur om gigantische batterijen mee naar de ruimte te nemen, zonne-energie kon de oplossing zijn.”
In de hoogtijdagen van de ruimterace waren de budgetten voor de ontwikkeling van zonne-energie ongelimiteerd, maar dat stopte rond de jaren zeventig, toen ruimtevaart op een lager pitje werd gezet. “Sommige bedrijven die aan die zonne-energietechnologie hadden gewerkt, gingen zich nu richten op toepassingen op aarde, en zochten daar investeerders voor.” Eén van de belangrijkste investeerders werd de olie-industrie.
Het was in de jaren zeventig een trend onder bedrijven om in allerlei dochterondernemingen te investeren, die vaak helemaal niets met het moederbedrijf te maken hadden. “Oliebedrijven investeerden in de gekste dingen: vastgoed, medicijnen, televisie, halfgeleiders. In die tijd bestond het idee dat als je wilde groeien als bedrijf, je zoveel mogelijk nieuwe markten moest aanboren.” Vanuit dat perspectief gezien was de stap naar zonne-, wind- en kernenergie voor oliebedrijven een relatief kleine.
Maar er speelde meer. Leek de wereld in de jaren vijftig nog oneindig, rond 1970 werd ‘schaarste’ een steeds groter thema. Water, voedsel en ook grondstoffen, van al die zaken werd duidelijk dat ze niet oneindig waren, zeker niet met een groeiende wereldbevolking. “De publicatie van Grenzen aan de Groei van de club van Rome bracht dat sentiment in 1972 in een stroomversnelling.”
Omdat de Amerikaanse olieproductie in de jaren zeventig haar piek bereikt en de Arabische olie-organisatie OAPEC in 1973 een olie-embargo invoerden, stegen de olieprijzen ineens enorm en begonnen oliebedrijven om zich heen te kijken naar andere energievormen voor de toekomst. “Een oliebaas uit die tijd zei dat kernenergie 100 procent zeker veel groter zou worden in de daaropvolgende jaren, en op langere termijn zonne- en windenergie ook.” Oliebedrijven dachten daarnaast dat zonne-energie al snel toepasbaar zou zijn voor de stroomvoorziening op hun eigen boorplatformen of afgelegen olievelden.
Oliebedrijven richten milieuclubs op in jaren zeventig: oprechte bezorgdheid of greenwashing avant la lettre?
Naast de ‘flirt’ met schone energie, valt ook de betrokkenheid van oliebazen bij het oprichten van allerlei milieugerelateerde organisaties op, zoals de UNEP of het Aspen Instituut. Was dat vanwege oprechte zorgen over de natuur of speelde greenwashing toen ook al een rol? Waarschijnlijk beide, denkt Mody. “De vervuiling was in de jaren zeventig erger dan nu, omdat veel natuurbeschermingswetgeving in de kinderschoenen stond.”
Het klimaatprobleem werd door het brede publiek nog niet als groot probleem gezien, maar de olie-industrie zorgde voor enorme lekkages, smogvervuiling waarbij soms honderden mensen stierven, of rivieren die in brand vlogen vanwege industriële verontreiniging. Ook in de jaren zeventig maakte de olie-industrie daartegenover glinsterende reclames voor natuurbescherming met teksten als: “Wij in de olie-industrie doen ons best.”
Toch meent Mody in die tijd meer oprechte zorgen over de natuur te zien vanuit de oliebranche dan bijvoorbeeld anno 2023, nu de oliebaas van de Verenigde Arabische Emiraten de aanstaande klimaattop zal voorzitten.
Mody weet nog niet precies hoeveel geld oliebedrijven in de jaren zeventig in alternatieve energiebronnen staken – het vijfjarige onderzoek is pas halverwege. Duidelijk is wel dat de bedragen op de totaalrekening van de oliebedrijven minuscuul waren. Maar omdat er zo gigantisch veel geld in de olie-industrie omgaat, waren die relatief kleine bedragen in absolute zin al een enorme impuls voor de jonge alternatieve energiesector. “Dat de rol van oliebedrijven instrumentaal was, blijkt wel uit het feit dat Atlantic Richfield op een gegeven moment de meeste zonnecellen produceerde, en een Union Oil het grootste veld voor aardwarmte had.
Interesse in duurzaam daalt
Maar die interesse voor duurzame energie en milieu daalt richting 1980 snel, is bijvoorbeeld te zien aan jaarrekeningen van oliebedrijven, die hun investeringen in zonne-energie en natuurbescherming stopzetten. Twee redenen hiervoor liggen voor de hand, legt Mody uit. Allereerst daalde de olieprijs in de vroege jaren tachtig. Landen uit het Midden-Oosten zetten olie minder als wapen in, en gingen juist meer samenwerken met westerse landen. Ook begonnen grote, nieuwe olieprojecten te leveren.
Iets verder in de tijd, met de eerste grote klimaattop in Rio in 1992, ontstaat ook het besef dat de uitstoot van broeikasgassen op een dag weleens gereguleerd kan gaan worden. “Dat zorgde er mogelijk voor dat oliebedrijven een agressievere houding gingen innemen om dat te voorkomen.”
Maar naast deze twee bekende redenen laat het onderzoek van Mody laat zien dat er meer aan de hand was. Eén van de belangrijkste is de opkomst van neoliberale overheden, van Reagan in de VS, Thatcher in het VK en – in mindere mate – het kabinet Lubbers in Nederland. “In de jaren zeventig werkten overheden nog vaak samen met oliebedrijven aan het ontwikkelen van alternatieve energie. Maar de nieuwe overheden vinden juist dat al het initiatief van private bedrijven moet komen, en stappen zelf uit de alternatieve energie.”
Ook stimuleren de nieuwe overheden een agressiever investeringsklimaat, en maken ze het aantrekkelijker om vijandige overnames te doen. “Het gevolg is dat oliebedrijven ervoor moeten zorgen dat ze geld op zak hebben. Als er dan een vijandig overnamebod komt, kunnen ze hun eigen aandelen opkopen.”
De focus bij oliebedrijven komt in de jaren tachtig steeds meer te liggen op kortetermijnwinst. Veel langetermijnprojecten – die mogelijk over twintig jaar geld opleveren – worden van de hand gedaan. “Ze moeten hun investeerders met die snelle winst geruststellen om te voorkomen dat de die een alliantie vormen met de vijandige partijen.”
Ten slotte vermoedt Mody dat er een ‘generationele’ oorzaak was voor de verandering in de olieindustrie. “In de jaren vijfitg en zestig zie je dat vooral nog ingenieurs aan de top staan van oliebedrijven. Het is logisch dat zulke mensen nieuwe technologieën en schone energievormen willen ontwikkelen.”
In de late jaren zeventig en tachtig komen echter vooral mensen met een economische achtergrond aan de top van oliebedrijven. “Zij voeren door wat ze op hun business schools geleerd hebben: je moet nú geld verdienen, en niet teveel op lange termijn investeren.” En: bedrijven moeten zich op hun kernbezigheid richten als ze geld willen verdienen, olie oppompen dus. Niet op allerlei nevenactiviteiten, zoals duurzame energie. “Je ziet dat de generatie die bezig was met milieudiplomatiek en alternatieve energie, steeds meer verdwijnt uit de olie-industrie.”
Sponsoren van desinformatie
De omschakeling van het sponsoren van zonnepanelen tot het sponsoren van klimaatdesinformatie is niet zo zwart-wit als hij hier beschrijft, wil de hoogleraar nog wel meegeven als disclaimer. De olie-industrie is gigantisch en bestaat uit talloze bedrijven, en Shell investeerde in de jaren negentig bijvoorbeeld ook weer in zonne- en windenergie.
Maar vanuit zijn blik als wetenschapshistoricus kan Mody wel met zekerheid zeggen dat de geschiedenis anders was gelopen als oliebedrijven hadden vastgehouden aan hun enthousiasme en toewijding voor alternatieve energie en milieu. “Er is nu een gat van tientallen jaren gevallen, waarin de technologie onvoldoende doorontwikkelde. Dat komt door keuzes.”
Zeker de keuzes die eerdere inspanningen teniet deden – zoals het actief voeden van klimaatdesinformatie – zijn volgens Mody ‘zeer problematisch’ en ‘pijnlijk’, kijkend naar het idealisme dat ooit bij de sommige van oliebedrijven leefde.
Die les, dat de geschiedenis anders kan lopen als bedrijven en overheden andere keuzes nemen, moeten we volgens Mody ook op het heden toepassen, nu klimaatwetenschap duidelijker dan ooit is. “Op dit moment is de planning van de meeste olie- en gasbedrijven nog steeds dat ze ook na 2050 nog vooral met olie en gas bezig zullen zijn. Dat is niet goed voor de planeet. Deze bedrijven kunnen wel weer wat van dat vroegere idealisme gebruiken.”
Ook overheden moeten hun verantwoordelijkheid nemen, laat de geschiedenis volgens Mody zien. “Het is niet genoeg om alleen oliebedrijven als zondebokken aan te wijzen.” Ook overheden moeten ‘betrouwbare partners’ zijn en blijven in die verdere ontwikkeling van alternatieve energievormen. “In de jaren ’70 zag je dat zodra overheden terugtrokken, bedrijven dat ook deden.”
Overheden doen het de afgelopen vijf jaar beter dan in de tijd ervoor, ziet Mody, enigszins hoopvol. “Maar ze kunnen nog steeds meer doen.”
Lees ook:
ExxonMobil wist exact hoe het klimaat zou opwarmen
Nieuw onderzoek laat zien dat energieconcern ExxonMobil al sinds de jaren zeventig intern de opwarming nauwkeurig voorspelde. Naar buiten toe hield het bedrijf een heel ander verhaal.