null

Tweedeling

Hoe werd Nederland een van de ongelijkste landen ter wereld?

Beeld Mart Veldhuis

Bezit is in Nederland zeer ongelijk verdeeld. Vrijdag presenteert het kabinet nieuwe manieren om vermogen te belasten, al zal dat de kloof niet zomaar dichten. Waarom is de vermogensongelijkheid zo groot?

Dirk Waterval

‘Een curieus incident’, schrijft Nicolaas Pierson in de zomer van 1894 in zijn dagboek. De net afgetreden minister van financiën wilde die dag lid worden van de met goud en marmer belegde Haagse herensociëteit De Witte, toen bleek dat een groepje gepikeerde sociëteitsleden dat probeerde te voorkomen.

‘Natuurlijk vond de oppositie haar grond in de belastingen’, verklaart Pierson zijn spannende entree. In de jaren daarvoor had hij vermogend Nederland voor het eerst opgezadeld met een bescheiden vermogensbelasting. Het was een van de eerste stapjes in de richting van minder ongelijkheid. De elite was er niet blij mee.

De sterkste schouders niet de zwaarste lasten

Ruim 130 jaar later is het debat over vermogensongelijkheid helemaal terug. Inkomen is in Nederland nog enigszins gelijkmatig verdeeld, maar bezit niet. Van links tot rechts zijn politieke partijen het erover eens dat ‘de sterkste schouders niet de zwaarste lasten dragen’, zoals het Centraal Planbureau onlangs nog eens bevestigde in nieuw onderzoek.

Deze kloof is met alle Kamerdebatten, coalitieplannen en televisieprogramma’s niet meer te negeren. Wat is er gebeurd in Nederland sinds Pierson botste met vermogende leden van sociëteit De Witte? Hoe kon het zover komen?

In ieder geval is de ongelijkheid niet in een rechte lijn gestegen sinds het einde van de negentiende eeuw. Sterker, in de dagen dat Pierson aan de knoppen zat was het vermogen in Nederland nog veel ongelijker verdeeld dan nu. In 1890 bezat de 1 procent rijkste Nederlanders meer dan de helft van al het vermogen in Nederland, zo blijkt uit een studie van economen uit Utrecht en Parijs die binnenkort gepubliceerd wordt. In 2019 had diezelfde groep ‘slechts’ 28 procent in handen, blijkt uit hetzelfde artikel.

Nederland was eind negentiende eeuw, nog meer dan nu, een echte renteniersmaatschappij. Rijken werden vanzelf rijker. Laat maar gaan die ongelijkheid, zo luidde het liberale kabinetsbeleid voordat Pierson aantrad. Het was volgens de toen geldende mores niet goed om je daar als overheid veel mee te bemoeien.

Steeds kleiner deel bij arbeiders terecht

“Maar door zo te denken werd de kloof alleen maar groter”, zegt de Utrechtse hoogleraar Jan Luiten van Zanden, autoriteit in economische geschiedenis. “In een maatschappij zonder veel herverdeling via belastingen groeit vermogen vanzelf aan. Er komt dan een steeds kleiner deel bij arbeiders terecht.”

Geld hebben loonde in het negentiende-eeuwse Nederland daarom zeer. Wie dat bezat, vanwege een erfenis of door slim te trouwen, kreeg vanzelf meer. Via spaarrente bijvoorbeeld, huurinkomsten van vastgoed of rendement op beleggingen. Daar viel als arbeider niet tegenop te sappelen in de fabriek. In andere westerse landen was dit overigens niet veel anders, zegt Van Zanden.

De ongelijkheid maakte revoluties los. “Begin twintigste eeuw was de tijd van de grote sociale conflicten, de opkomst van de socialistische beweging, en de grote stakingsgolven”, zegt Van Zanden. In Rusland kwam het iets later zelfs tot een bloedige communistische revolutie. “Niet iets wat je wilt in een maatschappij”, voegt de hoogleraar er droogjes aan toe.

Wakker geschud door het tegengas uit de maatschappij namen westerse overheden enigszins afscheid van hun laissez-faire-instelling. Zo ook de Nederlandse, nadat minister Pierson daar dus al een begin mee had gemaakt.

Oorlog en ellende blijven de echte gelijkmakers

In 1911 kwam er bijvoorbeeld voor het eerst een progressieve erfbelasting, waardoor de rijken naar rato moesten afdragen over hun geërfde geld. Of dit soort belastingen voor grote verandering hebben gezorgd, is de vraag. De tarieven van die progressieve erfbelasting waren bijvoorbeeld vrij laag, analyseren hoogleraren Bas van Bavel (Utrecht) en Ewout Frankema (Wageningen) in een artikel uit 2017. Bovendien begonnen veel mensen in het vervolg nog bij leven geld te schenken aan hun kinderen.

De echte gelijkmaker in een maatschappij blijft toch een grote oorlog of economische recessie. Zo ook in de eerste helft van de twintigste eeuw: de twee wereldoorlogen en de economische depressie daar tussenin deden veel vermogen en bezit verdampen. Later verloor Nederland zijn koloniën in Indonesië, en zag de Nederlandse elite haar bezit overzee via nationalisaties naar de nieuwe Indonesische overheid gaan. Allemaal gebeurtenissen waardoor arm en rijk iets dichter bij elkaar kwamen, schrijven Van Bavel en Frankema.

Na de oorlog werd het overgebleven vermogen vervolgens steeds zwaarder belast, vertelt Van Zanden, vooral via de erfbelasting. En de rijken kregen nog een klap te verwerken: de winstgevendheid van bedrijven begon af te nemen, en daarmee ook het vermogen van bedrijfseigenaren en beleggers. “Vooral in de jaren zestig en zeventig was dat het geval”, zegt Van Zanden. Door krapte op de arbeidsmarkt bleven de lonen maar stijgen. Die loonkosten gingen ten koste van de winst, en dus van het dividend van de aandeelhouders.

Twee wereldoorlogen, hogere belastingtarieven en haperende winstgevendheid misten hun uitwerking niet. Tegen de jaren tachtig bezat de rijkste 1 procent nog maar 15 procent van al het bezit in Nederland.

null Beeld Mart Veldhuis
Beeld Mart Veldhuis

Neoliberale wind

Vasthouden aan deze mate van gelijkheid bleek nog niet eenvoudig. De jaren tachtig markeerden een plots einde aan de decennialange afname van ongelijkheid. De kosten van de verzorgingsstaat, met zijn pensioen- en werkloosheidsuitkeringen, begonnen uit de hand te lopen. Daarom was er een bedrijfsvriendelijker klimaat nodig.

Maar belangrijker: er woei een nieuwe, neoliberale wind door de politiek, het idee dat alles goed komt als het aan ‘de markt’ wordt overgelaten. Die gedachte was overgewaaid dankzij Angelsaksische politici als Margaret Thatcher en Ronald Reagan. “Nederlandse politici waren daar weliswaar iets beschaafder in”, zegt Van Zanden, “maar ook premier Ruud Lubbers en later Wim Kok hebben een neoliberaal beleid gevoerd.”

Aanvankelijk was dat misschien ook nodig, vindt Van Zanden, als antwoord op de doorgeschoten verzorgingsstaat. “Maar je kunt zeggen dat het marktdenken vervolgens te ver ging.”

Cadeautje aan vermogensbezitters

Zo gingen de erfbelasting en ook de vermogensbelasting in de decennia die volgden weer omlaag. En wie kent de beursbelasting nog, die in 1990 sneuvelde? Vanaf dat jaar hoefden beleggers niets meer af te dragen bij de verkoop van aandelen en obligaties.

In 2001 kwam daar de grootschalige belastinghervorming van minister Gerrit Zalm en staatssecretaris Willem Vermeend bovenop. Zij introduceerden de drie belastingboxen waar Nederland nog steeds mee werkt. Nog altijd klinkt de kritiek dat rijke bedrijfseigenaren, die belasting over hun inkomsten moeten afdragen in box 2, nogal ontzien worden. “Die hele operatie uit 2001 was een cadeautje aan vermogensbezitters”, vindt Van Zanden.

Ook de Tilburgse hoogleraar publieke financiën Arjan Lejour denkt dat vermogenden erop vooruit zijn gegaan na de hervorming van Zalm en Vermeend, al is hij daar minder uitgesproken over dan Van Zanden. “De vermogensbelasting verdween, en dat is inderdaad een voordeel voor vermogende mensen. Bovendien gingen de toptarieven voor hoge inkomens omlaag.” Daarnaast ging het kabinet werken met een vast verondersteld rendement van 4 procent op vermogen in box 3. “Als je als belegger hogere rendementen kon halen, was je belastingdruk dus relatief laag.”

Maar aan de andere kant kende het belastingstelsel van vóór 2001 ook een aantal gunstige uitzonderingen voor rijke mensen, zegt Lejour. “Zo werd bij de oude vermogensbelasting niet de volledige waarde van het eigen huis meegenomen in de heffing.” Dat soort uitzonderingen maakt vergelijken wat lastig, vindt hij.

Dalende rentes, grotere investeringen

Ongeveer tegelijk met opsteken van de neoliberale wind in Europa en de VS deed zich in de jaren tachtig nog een andere belangrijke trend voor: de rente, toen nog erg hoog, begon aan een daling naar de historische niveaus die we kennen. De afgelopen decennia leverde sparen daardoor steeds minder op, en investeren des te meer. Want: hoe lager de rente, hoe minder het loont om geld op een spaarrekening te laten verpieteren.

Dat geld stroomde dus steeds meer de aandelen- en vastgoedmarkt op, waar er rendement te halen valt. Aandelen en huizen zijn daardoor de afgelopen veertig jaar fors in waarde gestegen. Daarvan profiteerden de haves, en de have-nots niet.

Centrale banken doen nog een duit in zakje

Aanvankelijk kwam die rentedaling nog vooral voort uit de grootschalige vergrijzing in veel westerse landen. Er kwamen steeds meer gepensioneerden met veel gespaard geld, die bovendien weinig besteedden. Het gevolg was een spaaroverschot, waardoor geld ‘goedkoper’ werd.

De afgelopen tien jaar lieten centrale banken hun beleidsrentes ongekend ver dalen. Dat was bedoeld om de inflatie wat op te stuwen, maar het zorgde in de praktijk vooral voor hoge koersen op aandelenbeurzen en duur vastgoed. Onlangs gaf Klaas Knot, bestuurslid van de Europese Centrale Bank (ECB), nog toe dat het ECB-beleid voor meer ongelijkheid heeft gezorgd.

Harde aanleiding om er iets aan te doen

En zo zijn we terug bij de ongelijkheid in 2022. Niet zo hoog als in de dagen van minister Nicolaas Pierson, maar wel veel hoger dan in de jaren zeventig. Er dient zich nu een harde aanleiding aan om daar iets aan te doen, vinden linkse partijen.

Eind vorig jaar oordeelde de Hoge Raad dat de huidige vermogensrendementsheffing – de spaartaks – onrechtmatig is. In plaats van te berekenen hoeveel spaarrente of beleggingsrendement mensen behaalden, werkte de fiscus met een verondersteld rendement op vermogen. Van mensen met veel geld werd verondersteld dat zij dat geld belegden, ook al stond dat vermogen op een spaarrekening met 0 procent rente. Daardoor betaalde deze groep soms meer belasting over hun inkomen dan ze daadwerkelijk aan inkomen genoten hadden.

Er moet met spoed een antwoord komen op de vraag hoe de staat spaargeld en beleggingen kan belasten, anders loopt de schatkist miljarden per jaar mis. Het kabinet zal zijn ideeën daarover vanmiddag presenteren. GroenLinks-voorman Jesse Klaver heeft al duidelijk gemaakt dat zijn partij alleen steun wil geven voor dat plan als er een brede belastinghervorming komt. Samen met de PvdA wil Klaver onder meer dat grootaandeelhouders zwaarder belast worden.

Inmiddels zijn de zorgen over ‘de kloof’ zo groot dat de coalitie onder leiding van premier Rutte misschien Klaver wel tegemoet komt. Verantwoordelijk staatssecretaris Marnix van Rij zei onlangs na afloop van een ministerraad dat “de heer Klaver nog weleens aangenaam verrast kan zijn” over de richting waar het kabinet op wil.

Hoe ongelijk is Nederland?

De verdeling van bezit in een land valt in een getal uit te drukken: de Gini-coëfficiënt. Bij een waarde van 0 is al het vermogen precies gelijk verdeeld over iedere inwoner, bij een waarde van 1 zit al het vermogen juist in één huishouden. Nederland kent de laatste decennia een hoge coëfficiënt. Het Centraal Bureau voor Statistiek kwam in de laatste meting (voor 2020) uit op 0,76.

Daarbij is de vraag onder academici of pensioenvermogen ook mee zou moeten tellen. Als de pensioenopbouw van de Nederlanders meetelt valt de Gini-coëfficient wat lager uit, en is er sprake van minder ongelijkheid. Punt is echter dat werknemers niet vrijelijk over hun pensioenopbouw kunnen beschikken, en sommigen vinden dat het totale pensioenvermogen van bijna 2000 miljard euro daarom juist niet mee zou moeten tellen bij het berekenen van de verdeling van het vermogen in Nederland.

Hoe dan ook scoort Nederland internationaal niet best. Van alle 37 welvarende landen uit de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) kent alleen de Verenigde Staten een grotere ongelijkheid.

In sommige internationale ranglijstjes doet Nederland het behoorlijk goed, maar daar is dan iets misgegaan. Sommige onderzoekers leiden de vermogensongelijkheid namelijk volgens een vaste rekenmethode af uit de inkomensongelijkheid. De ongelijkheid in inkomens is juist relatief laag in Nederland, onder meer door het stelsel van toeslagen en de AOW.

Lees ook:

Inflatie, minder inkomsten en dreigende rentestijging: gaat het regeerakkoord op de schop?

De coalitie gaat deze week spannende onderhandelingen in over de begroting van volgend jaar. Wat blijft er nog over van het regeerakkoord door de extreem hoge inflatie, de tegenvallende inkomsten en de dreigende rentestijging?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden