Coronasteun
Het openbaar vervoer is er niet gerust op: volgend jaar geen coronasteun meer
Het kabinet steunt het openbaar vervoer ook de rest van dit jaar nog vanwege de naweeën van de pandemie. Maar dat is niet genoeg, zeggen de ov-bedrijven.
Staatssecretaris Vivianne Heijnen (infrastructuur) noemt het zelf ‘een uitzonderlijk besluit’. Bijna alle coronasteun van de overheid is gestopt, maar het openbaar vervoer krijgt nog tot eind dit jaar geld, naar schatting 140 miljoen euro. Toch zijn de openbaarvervoerbedrijven er maar half blij mee. “Vanaf 2023 heeft het openbaar vervoer geen vangnet meer”, zegt voorzitter Gerrit Spijksma van brancheorganisatie OV-NL. “En dat baart ons grote zorgen.”
De openbaarvervoerbedrijven krijgen al sinds het begin van de pandemie een zogeheten beschikbaarheidsvergoeding. Het aantal reizigers zakte in het voorjaar van 2020 al snel terug tot 15 procent van het pre-coronapeil. Het kabinet vond het cruciaal dat het openbaar vervoer bleef rijden en vergoedde daarom 93 procent van de gederfde inkomsten: in 2020 met 1,4 miljard euro, in 2021 met 1,2 miljard. Maar in september is het afgelopen met die vergoeding.
Inmiddels is 70 à 80 procent van de reizigers terug in trein, bus en tram. Maar de ov-bedrijven zijn er niet gerust op dat de reizigersaantallen zich snel volledig herstellen. Volgens het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) kan dat nog wel tot 2024 of 2025 duren.
‘Vervoersarmoede dreigt’
Zonder overheidssteun in 2023 zal het openbaar vervoer dus fors moeten snijden in dienstregelingen, zegt OV-NL. “Dan dreigt vervoersarmoede voor grote groepen mensen”, stelt Spijksma. “Terwijl het openbaar vervoer juist op peil zou moeten blijven om aantrekkelijk te zijn.”
De provincies en de vervoerregio’s Amsterdam en Rotterdam-Den Haag sluiten zich daarbij aan. Alle steun dreigt ‘weggegooid geld’ te worden als het openbaar vervoer nu aan zijn lot wordt overgelaten, schrijven zij aan de staatssecretaris. Dan verdwijnt al snel 20 tot 30 procent van het aanbod aan openbaar vervoer.
Staatssecretaris Heijnen ziet dat niet gebeuren. “Het openbaar vervoer zullen we ook in de toekomst keihard nodig hebben”, zegt zij, en de extra steun tot eind 2022 toe biedt “zekerheid dat het OV-aanbod het hele jaar op peil kan blijven”. Over volgende jaren maakt zij zich minder zorgen. Zij gaat uit van het gunstigste scenario van het KIM: een terugkeer al in 2023 van 97 procent van de reizigers.
‘Huidig aanbod is niet heilig’
Niet onverstandig, zegt Bert van Wee, hoogleraar transportbeleid aan de TU Delft, over Heijnens beslissing. “De coronarestricties zijn nog maar kort geleden volledig opgeheven”, zegt hij. “Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen wat er op de langere termijn gaat gebeuren. Het ligt dus niet voor de hand om nu al garanties te geven voor 2023.”
Het kan goed zijn dat de pandemie blijvende gevolgen heeft. “Forenzen, zeker in kantoorbanen, zeggen in enquêtes te verwachten dat ze vaker thuis zullen werken, bedrijven zeggen daar ook op te rekenen”, zegt Van Wee. “Als dat inderdaad gebeurt, moet het openbaar vervoer daarop inspelen, met misschien op sommige plekken inderdaad minder ritten. Het huidige aanbod is niet heilig.”
Dat geldt trouwens vooral voor stedelijke regio's met hoogfrequent openbaar vervoer: daar kan een ritje minder heel goed passen bij een verminderd aantal passagiers. “Een halfuursdienst op het platteland omzetten in een bus die één keer per uur rijdt, heeft veel ingrijpender gevolgen.”
Lees ook:
Zonder extra steun dreigt ‘kaalslag’ in het openbaar vervoer
Een derde minder treinen en bussen: zonder extra steun van de overheid is dat het vooruitzicht, dreigen de ov-bedrijven