ReportageWilde bijen
Waarom de dijk, de koe en de bij een gouden trio zijn
Wildebijenonderzoeker Linde Slikboer ontdekte dat slaperdijken in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland grote hoeveelheden wilde bijen herbergen, waaronder zeer zeldzame. De dijken vormen toevluchtsoorden, waarop de bijen zich van oudsher hebben kunnen handhaven.
Op een dijk bij Rhoon in Zuid-Holland slaat Linde Slikboer (26) vliegensvlug een netje over de boterbloemen. Ze haalt er behendig een piepklein bijtje uit en pakt hem aan zijn pootjes vast. “Het is een wespbijtje”, zegt ze terwijl ze hem met een loepje dat om haar hals hangt, bekijkt.
We staan op een zogenoemde slaperdijk, een dijk die geen functie meer heeft voor waterkering. Slikboer wijst in de verte naar een andere dijk: “Dat is de primaire waterkering, daarachter ligt de Oude Maas. Het land ertussen is lang geleden ingepolderd”. Het uitzicht is op omgeploegde akkers. De dijk waarop we staan, is begroeid met boterbloemen en madeliefjes. Wie wat langer kijkt, ziet bijtjes en wolzwevers vliegen.
Slikboer werkt bij EIS Kenniscentrum Insecten en ontdekte dat slaperdijken belangrijke plekken zijn voor wilde bijen. “Er zitten hier veel bijzondere soorten, waaronder Rode Lijst-soorten, vaak in grote aantallen. Grasbij, viltvlekzandbij en roodgatje, maar ook zeldzame soorten zoals de roodbruine groefbij en de zwarte bloedbij”, somt ze op. “Wij noemen de slaperdijken toevluchtsoorden, omdat het de enige plekken in de wijde omgeving zijn waar de bijen ongestoord voedsel kunnen vinden en kunnen nestelen.”
Onbespoten bodem
De dijken worden van oudsher met rust gelaten. “Boeren kunnen niet veel met zo’n slaperdijk”, vertelt Slikboer, terwijl ze het net op haar schouder laat rusten. “Daardoor wordt de bodem niet bewerkt en bespoten. Oude populaties bijen en andere insecten hebben zich er kunnen handhaven.”
Voor het project ‘Rijke dijken van de Delta’ onderzocht Slikboer samen met Niels Godijn van Grauwe Kiekendief - Kenniscentrum Akkervogels de afgelopen twee jaar wat slaperdijken voor bijen betekenen. Ze determineerden en telden de bijen op slaperdijken op de Zuid-Hollandse eilanden, in westelijk Noord-Brabant en in Zeeland en onderzochten de invloed van het type beheer: maaien, begrazing of verwaarlozing. Behalve naar wilde bijen, keken ze ook naar graafwespen, dagvlinders, sprinkhanen, mieren en planten.
Begrazing door koeien blijkt vaak gunstig uit te pakken, ontdekten Slikboer en Godijn. “Anders dan schapen eten koeien niet eerst alle bloemen weg.” Dat er niet veel bijzondere bloemen bloeien, maar vooral boterbloemen en madeliefjes, maakt niet uit. “Als de bloemenzee maar groot genoeg is om flink wat nectar te kunnen vinden.”
Koeien helpen een hoefje
Een voordeel van koeien is dat ze de begroeiing met hun hoeven opentrappen, waardoor er stukjes open bodem ontstaan, vertelt Slikboer. Ze buigt zich over een plek waar de klei zichtbaar is. “Hier is een koe weggegleden. Daar zie je meteen bijen boven hangen”, zegt ze, terwijl ze het gras aan de randen opzijhoudt. “Zulke open plekken hebben ze nodig om een nest te graven.” Ze wijst op piepkleine gaatjes in het zand. “Dit zijn holletjes van de bijen.”
Van de bijna 370 soorten bijen die in Nederland voorkomen – de honingbij is daar slechts één van – nestelt 85 procent niet in een bijenhotel of in een kast, maar in de grond. De wilde bijen leven niet in een volk, maar het vrouwtje legt eitjes in een holletje. Een dijk is een ideale nestelplek, omdat regenwater snel wegstroomt en omdat de bodem snel opwarmt in de zon.
De wespbij die Slikboer zojuist had gevangen, was een koekoeksbij, die net als de vogel haar eitjes in nestjes van anderen legt. “Op dijken zie je veel koekoeksbijen”, vertelt Slikboer. “Dat wijst erop dat dit een goede nestelplek is voor wilde bijen. Koekoeksbijen hebben immers een stabiele waardpopulatie nodig om hun eitjes in te leggen.”
Handen uit de mouwen
De komende zes jaar werken Slikboer en Godijn aan een vervolgproject, waarvoor ze daadwerkelijk de handen uit de mouwen gaan steken om afgetakelde dijken in oorspronkelijke staat te herstellen. “We ontdekten dat die dijken echt potentie hebben, dat je daar iets mee kunt bereiken voor de natuur. Als er iets verandert in het beheer van het omliggende landschap, als dat bijvoorbeeld extensiever wordt, dan kunnen de bijenpopulaties zich vanuit zo’n dijk weer verspreiden.”
Slikboer en Godijn hebben de eerste dijk die ze gaan aanpakken al op het oog: hij ligt op Schouwen-Duiveland en ze zullen hem ontdoen van overbegroeiing. Daarnaast gaan ze in samenwerking met een boer een dijk op Tholen laten begrazen door koeien. Ook zullen ze dijkeigenaren helpen met het maken van beheerplannen en financiële bijdragen leveren aan bijvoorbeeld weipaaltjes. “We zoeken dijken op kansrijke plekken, die met kleine ingrepen kunnen worden verbeterd.” Met monitoring zullen ze de effecten op insecten meten. De helft van de financiering is al rond, voor de andere helft zijn ze in gesprek met verschillende partijen.
Rond de dijk bij Rhoon waarop we staan, wordt de komende jaren geëxperimenteerd met alternatieve landbouwvormen. “Als mensen in het agrarisch landschap iets willen doen, bijvoorbeeld met bloemrijke akkerranden of natuurlijke oevers, adviseren wij dat in de buurt van een dijk te doen. Dat versterkt elkaar.”
Autodidact ‘bioloog’
Linde Slikboer (1994) studeerde sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht en specialiseerde zich als autodidact in wilde bijen. Zo wist ze drie jaar geleden een baan te bemachtigen bij EIS Kenniscentrum Insecten.
“Als klein kind had ik al oog voor kleine dieren. Ik keek naar wantsen, spinnen en op vakantie maakte ik foto’s van alle sprinkhanen. Toch durfde ik geen biologie te gaan studeren, ik dacht dat daar geen baan mee te krijgen was.
Toen ik afstudeerde in de sociale wetenschappen, wilde ik alsnog graag een baan ‘buiten’. Ik ben gaan bellen met Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer welke beroepen er eigenlijk zijn en ontdekte dat zij vaak ecologen in dienst hebben. Om kans te maken op zo’n baan besloot ik me te specialiseren in wilde bijen, die stonden op dat moment volop in de belangstelling, omdat het zo slecht met ze gaat.
Ik heb een netje gekocht – want zonder ze te vangen kun je ze niet goed op naam brengen. Ook schafte ik alle boeken aan die er over bijen op de markt zijn. Om geld te verdienen werkte ik bij een supermarkt.
Elke avond na mijn werk ging ik fietsen en maakte ik foto’s van de bijen die ik zag. Thuis probeerde ik te achterhalen wat voor soorten het waren. Na anderhalf jaar zette ik een onderzoekje op in de gemeente Albrandswaard, waarvoor ik zeven verschillende gebiedjes bestudeerde. Op de dijken in de polders van Rhoon vond ik een heel bijzondere soort, die in Nederland uitgestorven gewaand werd: de kraagbloedbij. Ik heb contact gezocht met EIS Kenniscentrum Insecten om te vragen of zij mijn vondsten wilden verifiëren en zij boden me al snel een baan aan als bijenonderzoeker.”
Lees ook:
Hongerige honingbijen bedreigen de wilde bij én de natuur
Ze bestrijken met gemak 28 vierkante kilometer terrein, hongerige honingbijen. Als imkers kasten vlak bij natuurgebieden plaatsen, dan weten ze feilloos waar ze moeten zijn. Maar die honingbijen bedreigen de wilde bij.
Al twintig jaar bijensterfte op de gele velden
Prachtig, die enorme koolzaadvelden. Maar de bestrijdingsmiddelen erin zijn funest voor wilde bijen, die koolzaad als belangrijke voedselbron hebben.