InterviewKlimaattop
Volgens deze hoogleraar moet het financiële systeem op de schop om klimaatverandering tegen te gaan
Terwijl het arme Zuiden nog altijd boos is dat het rijke Noorden niet met al het beloofde geld over de brug komt, denken wetenschappers al na over een nieuw financieringssysteem voor het klimaat.
Heleen de Coninck loopt van de ene bijeenkomst naar de andere, ook op de slotdag van COP26. Vaak gaat het deze vrijdagmiddag over geld, dat de arme landen hard nodig hebben om oplossingen te financieren voor klimaatproblemen. Het chagrijn over de beloofde 100 miljard dollar per jaar vanaf 2020, waarvan tot dusver ongeveer een vijfde achterwege blijft, is nog niet weg, ook al ziet het ernaar uit dat de achterstand vanaf 2023 zal worden ingelopen.
De Coninck kijkt al verder. De Eindhovense hoogleraar, drie jaar geleden mede-opsteller van een klimaatrapport van IPCC, het wetenschappelijk klimaatbureau van de Verenigde Naties, ontwikkelt met andere wetenschappers ideeën over hoe het financiële systeem zou moeten veranderen om wél te werken voor het voorkomen van klimaatverandering. Uitgangspunt is dat het geld dat ‘over’ is in rijke landen, moet worden geïnvesteerd in arme landen. Daarvoor is vertrouwen nodig.
Hoe moet dat dan?
“Er is een enorm gat tussen de grote berg geld die in rijke landen wordt gespaard, geld dat op de bank staat met soms zelfs negatieve rente, en de arme landen waarin het moeilijk is om geld te lenen. Banken investeren dat geld, maar niet of nauwelijks in ontwikkelingslanden. Zonder klimaatcrisis was dat probleem er ook al, maar klimaatverandering vergroot het nu uit omdat bij klimaatinvesteringen, zowel mitigatie als adaptatie, de kost nog meer voor de baat uitgaat. Er wordt wereldwijd veel te weinig geïnvesteerd in infrastructuur die nodig is voor economische ontwikkeling en om klimaatproblemen te beperken. Twee derde daarvan is nodig in arme landen.
“Let wel, het gaat niet om hulpgeld. Dit zijn investeringen die renderen. Yannick Glemarec, de directeur van het Green Climate Fund (GCF) die meeschreef aan ons voorstel, legde het deze week nog kraakhelder uit: er zit 4 tot 8 procent rendement op dit soort investeringen. Investeerders kunnen hun geld dus heel goed terugkrijgen, maar toch investeren ze niet.”
Waar ligt dat aan?
“Dat komt doordat banken en grote fondsen niet alleen kijken naar wat het oplevert, maar ook naar het risico van een investering. Het probleem van klimaatinvesteringen in ontwikkelingslanden is dat die risico’s op twee manieren hoog worden ingeschat: omdat arme landen minder stabiel zijn, en omdat klimaattechnologie nog relatief nieuw is. Terwijl fossiele investeringen vertrouwd zijn, en dus een lager risico’s hebben. Er wordt pas geïnvesteerd als die risico’s worden verlaagd.
“Dat kan met garanties van overheden op een deel van de investeringen. De overheid van een rijk land zou voor het investeringsdeel met het hoogste risico garant kunnen staan, die is het geld dus kwijt als het echt misgaat. Maar meestal gebeurt dat niet. Je kunt het vergelijken met de verzekering voor investeringen in fossiele industrie, waarover begin deze week zoveel te doen was toen Nederland zich alsnog aansloot bij een akkoord van een groep landen om daarmee te stoppen.”
Dat geld komt dus beschikbaar, zeggen organisaties als Oil Change International, die voor dat verbod hebben gelobbyd.
“Dat gaat om rond de 1,5 miljard euro per jaar. Veel geld, maar voor de noodzakelijke klimaatinvesteringen is veel meer nodig, we hebben het over drie orde-groottes meer aan totale jaarlijkse investeringen. Een pensioenfonds zou bijvoorbeeld kunnen investeren in een arm land dat riolering nodig heeft. Maar dat soort partijen investeert nog nauwelijks in arme landen omdat er te veel onzekerheden zijn. En het wil de pensioengerechtigden wel zekerheid bieden. In tegenstelling tot arme landen hebben rijke landen een triple A-status, die kunnen hiervoor dus garant staan, net als internationale banken en ontwikkelingsbanken.
“Arme landen zouden zelf ook moeten kunnen investeren, of garant kunnen staan, maar zij hebben niet zo’n hoge kredietstatus, en die is alleen maar minder geworden doordat ze zich wegens corona meer in de schulden hebben moeten steken. Die schulden kunnen worden kwijtgescholden op voorwaarde dat die landen zelf ook die garanties gaan afgeven. De transities die moeten worden gefinancierd, vergen betrokkenheid van het land zelf.
“Daarnaast is er in arme landen veel meer kennis nodig. Botswana kiest voor een kolencentrale, gebouwd door een Zuid-Afrikaans bedrijf, omdat er nauwelijks milieukennis is op universiteiten en ministeries. En dat terwijl het een van de beste landen ter wereld is voor zonne-energie. Indonesië komt niet af van kolen- en palmolie-export omdat het land geen eigen industrie weet op te zetten. Het verbaast mij dat het daarover op een top als deze nauwelijks gaat.”
Lees ook:
Een sprankje hoop in een mierennest
Het akkoord tussen de China en de Verenigde staten geeft de klimaattop in Glasgow een impuls. Maar is dat genoeg om op te vrolijken?