Tien jaar natuurdagboek: Geen torretje, padje of bloem blijft onbenoemd
Iedere werkdag levert hij trouw zijn natuurdagboek in. Op de kop af driehonderd woorden, mét fotootje. Koos Dijksterhuis, natuurschrijver, heeft er inmiddels ruim 3000 opzitten. Een interview over iedere dag weer, over lezers en over Koos zelf.
Sommige delen uit de krant zijn onmisbaar. De puzzels bijvoorbeeld. De recepten. Of het natuurdagboek. Geen hoofdredacteur zal zich in het hoofd halen daar veel aan te veranderen – want de lezer kijkt mee over zijn schouder.
Zo krijgt Koos Dijksterhuis (56), die zich nu al tien jaar over het natuurdagboek ontfermt, wekelijks tientallen lezersreacties. Meestal via de e-mail, soms via de brievenbus. Want wat de wegenwacht is voor gestrande automobilisten, is Koos Dijksterhuis voor de lezer in de natuur. En lezers van Trouw zijn dol op natuur. Heb je dus een vraag? Stel die aan Koos.
‘Beste Koos’ luidt meestal de aanhef. “Waarom hoorde ik zo weinig vogels afgelopen jaar?” En: “Ik maak me grote zorgen over het verdwijnen van de zwaluw.” Of: “Ik trof onder de brug een vreemd dier aan – zie foto. Weet jij wat dit is Koos?”
Altijd gaat er dan een berichtje retour, vaak binnen een uur. Geen torretje, padje of bloemetje blijft zo onbenoemd. Desnoods haalt hij zijn hele boekenkast overhoop. “Ik handel dat zo snel mogelijk af”, zegt Dijksterhuis. Ja, hij stelt al die post op prijs. “Het is toch een bewijs dat ik gelezen wordt.”
Vaak zijn het leken die reageren of vragen voorleggen. Maar ook experts bemoeien zich graag met zijn driehonderd woorden. “Die straffen ieder foutje meestal ongenadig af.” Hij haalt zijn schouders op. “Mensen denken altijd dat ik alles weet. Maar dat is helemaal niet zo. Ik zit ook weleens op waarnemingen.nl, om antwoorden te krijgen. En de natuur is zo enorm omvangrijk! Mijn taak is toch vooral iedere dag iets moois over de natuur af te leveren. Iets wat lekker leest.”
Daarnaast is er nog de categorie lezers, jong en oud, die vooral haar natuurervaring wil delen. Voor hen is Dijksterhuis een natuurvriend én leraar. “Hier”, zegt de natuurschrijver. Hij schuift een schoenendoos propvol lezersbrieven op tafel. Lang niet alles bewaart hij. Maar sommige dingen zijn te mooi om weg te gooien. Een kort briefje van een meisje van een basisschool bijvoorbeeld. Haar handschrift verraadt dat ze netjes probeert te schrijven – zoals we dat allemaal ooit op school leerden. “Met dank voor je woorden, als steun in de rug voor die prachtige plant: de reuzenberenklauw!”
Of neem nou die reactie van een 84-jarige lezer op een dagboek van november vorig jaar. Die meldt dat hij, tussen allerlei paddestoelen, een veldmuisje van ‘circa 0,5 centimeter zonder staart en o,6 centimeter met staart’ heeft gezien. En langs een asfaltpad in de duinen trof hij zelfs de zeer zeldzame zeewolfsmelk aan. “De natuur blijft boeien, blij dat mijn vader daar veel aan heeft bijgedragen”, luidt zijn slotzin.
Een enkele keer ontspint zich een serieuze correspondentie tussen lezer en natuurschrijver. Natuurlijk vooral over plantjes, beestjes maar ook schelpen. “Totdat het opeens ophoudt. Dan is de lezer misschien wel overleden.” Het zijn vooral oudere lezers die tijd hebben voor zo’n briefwisseling, leert de ervaring.
De contacten met lezers zijn niet alleen leuk, maar ook handig. Een paar weken geleden publiceerde hij bijvoorbeeld een groot verhaal over de zeldzame roggelelies. Daarvoor reisde hij met een expert helemaal naar Oost-Duitsland. “Kreeg ik een mailtje met een vindplaats hier in Nederland!” Zulke reacties krijgen vroeg of laat allemaal een plekje in zijn natuurrubriek, let maar op.
Trouw liep een dagje mee met Koos Dijksterhuis.
Alarmfunctie
En dan zijn er nog die andere mailtjes – al zijn die verreweg in de minderheid. Die zijn vaak heel anders van toon. Kort. Bozig meestal. Of er komen telefoontjes, thuis, of op de redactie. Waarom die mijnheer Dijksterhuis toch altijd de boeren moet hebben? En of deze ‘natuurschrijver’ eigenlijk wel weet wat échte natuur is? “Hij moet eens bij ons de boerderij komen kijken! Bij ons búlkt het van de vogels.”
Koos zucht. Inderdaad, hij kan scherp zijn aan het adres van de agrarisch ondernemer. “Ik ben geen doemdenker hoor. Ik probeer het mooie van de natuur voor het voetlicht te brengen. Maar ik heb ook een alarmfunctie. Als het er echt op aankomt, heeft natuur gewoon geen prioriteit. Ook niet bij de burger, want die wil er niet voor betalen.” En het ís toch een feit dat er nog maar nauwelijks weidevogels over zijn? Dat houtwallen zijn gesloopt, dat weilanden zijn verworden tot doodse groene vlaktes?
“Voor alle duidelijkheid: Ik heb niks tegen boeren persoonlijk. Maar wel tegen dat malle systeem dat met veel subsidie overeind wordt gehouden maar boeren nauwelijks perspectief op overleven biedt. Waarom willen wij eigenlijk zo gigantisch veel voor de wereldmarkt produceren? En ik kom ook boeren tegen die zeggen: ‘Koos, je hebt gelijk’.” Maar een oude kapschuur, waar zwaluwen over- en langs scheren, dat is heel mooi, gaat hij verder. “Als ik dat tegenkom, is de kans groot dat dat mijn rubriek haalt.”
Dijksterhuis’ aanpak is sowieso anders dan die van zijn voorganger, wijlen Henk van Halm. Die was vooral een beroemd superspecialist met een notitieblok en pen, terwijl de blik van de huidige natuurdagboekschrijver nog weleens verder strekt dan de zegeningen van de natuur. “Toen ik nog maar net het natuurdagboek schreef, schreef ik over galwespjes die uit onbevruchte eitjes kwamen. En meldde daarbij terloops dat onbevlekte ontvangenissen onder insecten heel gewoon zijn.” Belandde hij pardoes in een theologisch debat met wel vier katholieke lezers!
Lezingen
De details daarvan staan hem, nu bijna tien jaar geleden, niet meer zo helder voor de geest (“Het ging over het verschil tussen maagdelijke geboorte en onbevlekte ontvangenis: echt een katholiek dogma”). Maar wat hem nog wél helder voor ogen staat is die mooie brief van een lezeres die hem op dit punt meende te moeten corrigeren. “Een mooi, beverig handschrift met van die hanenpoten. Er zat zelfs een antwoordenvelop mét postzegel bij.” Ach ja, ook dát zijn lezers. “Hele lieve mensen: zo heb ik ze ook leren kennen op lezersreizen en bij lezingen.”
Van dat laatste verzorgt hij er zo’n vijftig per jaar, voor grote én kleine gezelschappen, maar tegenwoordig wel tegen betaling natuurlijk. “Over schelpen, kevertjes, slakken, vogels. Ik heb ook een winkeltje hè.” Koos Dijksterhuis is immers niet in vaste dienst bij de krant, maar zzp’er. “Huurling”, noemt hij zich.
En dankzij het werk voor Trouw, en niet te vergeten de stapel boeken die hij inmiddels op zijn naam heeft staan, is hij ook in de positie om geld te vragen. Al kom je natuurlijk altijd mensen tegen die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. “Een tuinvereniging uit Bloemendaal vroeg mij voor een lezing over tuinslakken. Maar wilde er niet voor betalen. Terwijl ik wel mijn kosten heb. Nou, zeg ik dan: ‘U heeft vast wel een tante die leuk over slakken kan vertellen’.”
Hij pruttelt nog wat na, vol onbegrip. In Bloemendaal staan immers van die enorme huizen. En dat hij toch van al zijn lezingen een feestje maakt. “Ik kom voor tien mensen, maar net zo goed voor een zaal met 600. En altijd vrolijk, met gelach, verwondering en soms zelfs ontroering. Ik zorg natuurlijk voor mooie platen en sterke verhalen. Dat spreeuwen hun vrouwtjes versieren met bloemetjes bijvoorbeeld. Of hoe de spreeuw een plaag werd in Amerika.” Even is het stil. “Ken jij eigenlijk dat verhaal wel?”
Spreeuwenplaag
Waarop Dijksterhuis vertelt hoe een honderdtal spreeuwen aan het eind van de negentiende eeuw ‘door een of andere mafkees’ vanuit Europa is uitgezet in het Central Park van New York. “Die kerel wilde dat alle dieren uit de werken van Shakespeare in Amerika zouden leven. Nou, dat heeft-ie geweten. Als een frontiermovement verspreidde de spreeuw zich, bij gebrek aan natuurlijke vijanden, van oost naar west. Die prachtige vogel werd een van de talrijkste soorten van Amerika.”
Zo schrijft hij ook zijn rubriek. Het moet altijd leuk zijn om te lezen, je moet er wat van opsteken. Komt hij dan echt ook iedere dag wat tegen? Nou, zegt de natuurschrijver, niet iedere dag natuurlijk. “Er zijn ook dagen dat ik niks zie hoor. Terwijl er vogelaars zijn die van alles zien. Het is ook een kwestie van trainen hè, trainen van je zintuigen.” Maar er zijn dagen dat hij wel tien dagboeken kan schrijven. Die spaart hij dan gewoon op.
Neem nou zijn achtertuin vandaag. Die heeft hij afgelopen weekend nog maar eventjes gemaaid. Hij wist immers dat hij ook over die tuin bevraagd zou kunnen worden. Want Dijksterhuis’ achtertuin figureert vaak in het natuurdagboek, net als zijn geliefde Schiermonnikoog. “Nu is in die tuin niks te zien”, waarschuwt hij.
Als de tuindeur openzwaait, valt het alleszins mee. Meteen slaat de natuurschrijver aan het determineren. “Kijk, dit is geel havikskruid.” En: “Zie je dat bloemetje bij de hibiscus? Dat is jacobskruiskruid.” En o, wat leuk, daar huppelt opeens een alleraardigst kikkertje over de grasmat. Zijn enthousiasme stijgt zienderogen. Hij laat de kamperfoelie zien, eigen import van Schier. “Die doet het hier in de tuin ook heel leuk.” En achterin de tuin torenen fiere lisdoddes langs de waterkant. Dat is toch al stukken beter dan een doorsnee achtertuin, om over die mooie appelboom nog maar te zwijgen.
Alhoewel: de grasmat ligt er stiefmoederlijk bij. Niks strak gemaaid, zoveel polletjes groen steken her en der nog boven de mat uit. Was zijn maaier wellicht kapot?
Dat is juist de bedoeling, legt Dijksterhuis uit. “Ik wil het gras beperken, om bloemen de ruimte te geven: ik probeer mijn tuin in een bloemenweitje te veranderen.” En hoe doe je dat? Precies, selectief maaien, hier en daar wat bloemenzaad strooien of plantjes in de grond zetten. En het maaisel afvoeren, want dat is voedingsstof voor de bodem en bloemen houden van schrale grond. “En nooit mesten hè, nooit mesten.” Hij heeft ook ratelaars gezaaid, met van die frisgele bloemen. “Die tappen voedsel af bij graswortels en remmen dus de groei van gras: precies wat ik wil.”
Dankbare bron
Toen zijn kinderen hier nog cavia’s en konijnen lieten rondlopen was het net de Oostvaardersplassen. “Helemaal kaalgevreten, op wat pinksterbloemen na.” Maar nadat een steenmarter het laatste huisdier de kop had afgebeten – daarover berichtte hij uiteraard ook in zijn rubriek – veranderde de achtertuin weer in een bijzondere biotoop. Het werd een dankbare bron voor zijn natuurdagboek. En zo ook deze keer.
Twee dagen na het interview doet Koos Dijksterhuis in de krant het succes van zijn achtertuin uit de doeken. “Maaien en zaaien voor een bloementuin”, luidt de kop.
Iedere dag verwondert Koos Dijksterhuis zich over iets dat groeit of bloeit. Lees de afleveringen van zijn Natuurdagboek in ons dossier.