Door het landbouwgif gaat het aantal grassoorten op het platteland achteruit, terwijl zij tussen de stenen van de stad goed gedijen. Raymond van der Ham schreef er een heuse gids over.
Het regent in Delft. Fietsers laveren tussen plassen en opspattend ‘autowater’, wandelaars worstelen met hun paraplu en in een deuropening weigert een hond te worden uitgelaten. Iedereen rept, haast en spoedt.
Op één man na. Hij loopt rustig. Het hoofd gebogen, de rug licht gekromd, de blik geconcentreerd gericht op de straattegels. Niets bijzonders, zo constateert hij. Wat straatgras – groene polletjes – en restanten van langbaardgras. De rug gerecht, de straat over, een ruig plantenrommelhoekje in, de rug weer krom. Ook hier benoemt hij in gedachten de grassoorten die hij opmerkt. Zoals geelrode naaldhaar, te herkennen aan de roodbruine kafnaalden (zachte uitsteeksels aan de top) en de hanenpoot. Plots schiet zijn hand vooruit, plukt een wat kromme grasspriet, een glimlach verschijnt. Boskortsteel. Hiér. Fantastisch. Het perkje uit, fluks naar de supermarkt en terug naar huis. Naar droge kleren, naar het veiligstellen van de boskortsteel tussen een paar oude kranten.
De man heet Raymond van der Ham, een van de drie auteurs van het onlangs bij natuurorganisatie KNNV (afdeling Natuurlijk Delfland) verschenen boek ‘Te hooi en te gras’, 100 Delftse grassen. Een boek dat is uitgekomen na vele jaren van grasseninventarisatie.
In 2016 stuitte Van der Ham min of meer bij toeval op de aquarellen van grassen die amateur-tekenaar Kees van der Kraan maakte van tientallen grassoorten die hij in Delft aantrof. De tekenaar wilde de grassen leren kennen en bedacht dat tekenen hem zou dwingen ze te bestuderen met herkenning tot gevolg. De variatie was groot. Van gerst, kafferkoren (een Afrikaans voedingsgewas) en tarwe tot straatgras en duist. De multomap vol fraaie grasaquarellen maakte Van der Ham benieuwd naar de situatie nu. In de tussenliggende jaren waren er door de floragroep van de KNNV wel planten geïnventariseerd, maar binnen Delft en een afgebakend deel van de ommelanden waren de nodige stukken nooit onderzocht.
Drie krasse knarren verzamelden, delibereerden en benoemden
Van der Ham, tekenaar Van der Kraan en een derde plantenkenner, Cor Nonhof, gingen op pad. Tientallen keren. Drie krasse knarren verzamelden, determineerden met blote oog én loep, delibereerden en benoemden. Ze hielden tegen het licht, voelden aan haren en stengels, kneusden, roken, en trokken bladeren van stengels af.
De botanicus Nonhof was voorheen als specialist stuifmeel en fossiele planten werkzaam bij biodiversiteitscentrum Naturalis en nog steeds daar werkzaam als gastmedewerker. “Uiteindelijk kwamen we op 88 grassoorten”, zegt hij, “van de ongeveer 180 grassoorten die Nederland telt. Geen gek resultaat. Oké, Amsterdam en Rotterdam zullen er meer hebben, maar die steden hebben havens met kaden en schepen die gras kunnen meevoeren uit verre vreemde landen.”
Een flink aantal soorten is heel algemeen en dus niet erg kritisch qua standplaats, vertelt Van der Ham. Kropaar, lies- en straatgras en Engels raaigras (zeg maar melkboerengras) bijvoorbeeld. “Beetje saaie soorten. Nee, dan Spaanse dravik, bevertjes en knolbeemdgras. Dan slaat je hart toch een beetje over. Alledrie maar op één plaats gevonden.”
Zoals voor de hele flora geldt, is er ook voor de grassen een onderscheid te maken tussen de sprieten die binnen en die buiten de bebouwde kom staan. “De stad is droog, warm en relatief schraal door het zand onder de straten. Warmteminnende soorten als harig vingergras, straatliefdesgras, groene naaldaar en Europese hanenpoot doen het prima in het stedelijk gebied. Bovendien wordt in de stad kwistig gestrooid met vogelvoer waardoor her en der kanariezaad, gierst en kafferkoren sprieten is ontsproten, voor de argeloze voorbijganger weinig meer dan onkruid.”
‘Wég grassen en bloemen, wég biodiversiteit’
De klimaatsverandering en verstedelijking doen de stadssoorten gedijen. De buitengrassen, de grassen van het platteland vergaat het beduidend minder. Van der Ham: “In mijn jeugd en eigenlijk nog tot twintig jaar geleden, waren de graslanden nog alle kleuren groen en geel en stonden vol bloemen. Grutto’s kieviten, veldleeuweriken en tureluurs waren heel normaal. En kijk nu. De weilanden zijn monotone biljartlakens met maar één soort gras. Wég rijk bodemleven, wég vogels, wég grassen en bloemen, wég biodiversiteit.” Zo bleef er nauwelijks kamgras, reukgras en veldgerst over. Het vroeger min of meer algemene veenreukgras is nu teruggedrongen tot enkele graslandjes in twee natuurgebieden.
Verlies en winst, maar een echte rekening is niet op te maken, ondanks vergelijkingen met oude inventarisaties. De oudste is die van de Delftse huisarts De Wit Hamer, schrijver van de Flora Delfensis (1868). “In zijn lange wandelingen door stad en ommelanden verzamelde hij 50 grassoorten. Helemaal alleen en naast zijn ongetwijfeld drukke werk als huisarts. Hij zal, ook al door tijdgebrek, vermoedelijk niet alle grassoorten hebben gevonden.”
Meer dan een eeuw later ging een groepje plantenliefhebbers op pad om tien jaar achtereen op plantenjacht te gaan. Ze kwamen tot 59 grassoorten. De inspanning van drie de mannen gecombineerd met die van de andere flora-KNNV’ers leverde 88 soorten op. Alles bij elkaar zijn er voor Delft zo’n 100 soorten geboekstaafd.
Vooral de bijzondere soorten hebben een knauw gehad
Hoewel er alle reden is te vermoeden dat de grassenrijkdom werkelijk is toegenomen, is het bewijs niet uit de cijfers te halen. “Hoe groter de inventarisatie-inspanning des te meer soorten. Maar, ach. Het is niet zo heel moeilijk te begrijpen dat de stad veel rijker is geworden, ook al door onze tuinvogelliefde en reisgedrag, en dat het platteland soorten is kwijtgeraakt.” Het verlies is kleiner dan de winst. Althans getalsmatig. Verdwenen zijn knolvossenstaart, evene, akkerdravik en hondstarwegras. “Maar stijf hardgras, klein liefdegras, kransgras, laksteeltje en klein fakkelgras verschenen.
Het zijn vooral de grassoorten die eisen stellen aan hun groeiplaats, de bijzondere soorten dus, die een knauw hebben gehad.” De stadsbewoners zijn straatschoffies. Die gedijen overal wel. “Zeldzaam werd nog zeldzamer, gewoon nog gewoner.”
Inmiddels is het droog geworden en is het zitvlees van Van der Ham beurs, zegt hij. Weer buiten, nu een stukje buiten de stad, wijst de kenner op een eenkleurig grasland. Bioarm en daarmee in de ogen van Van der Ham nauwelijks van waarde. “Geen rijkdom aan grassen, geen leuke wurmen, geen bijzondere kevers, geen larvenrijkdom. Arm, arm, arm.”
De rug blijft recht, het notitieboekje in de zak.
What’s in a name?
Niet alle gras is gras. Engels gras, wollegras, cypergras, zeegras en kattengras bijvoorbeeld behoren alle tot andere plantenfamilies.
Het boek ‘Te hooi en te gras, 100 Delftse grassoorten’ is te bestellen via afdeling Delfland@knnv.nl. Via natuurlijkdelfland@knnv.nl zijn enkele afhaaladressen op te vragen. Kosten € 25,00 (exclusief verzendkosten). In het boek worden 64 grassoorten beschreven, inclusief aquarelafbeeldingen en verspreidingskaarten. De overige 36, veelal zeldzame of verdwenen soorten worden summier behandeld.
Lees ook:
Staar eens naar een stoep, het levert je veel op zegt deze hortusdirecteur
Veel mensen lijden aan ‘plantenblindheid’. Een beetje stoepstaren doet al veel goeds en een paardenbloem is interessanter dan je denkt.
Bijzondere planten spotten? Tussen de stoeptegels zit meer dan je denkt
Bijzondere plantensoorten staan niet alleen in natuurgebieden, maar verrassend vaak als onkruid tussen de straatstenen. De doorsnee stedeling begint deze ‘gewildgroei’ steeds meer te waarderen, merkt Ton Denters, schrijver van de nieuwe Stadsflora van de lage landen.