Wie nog twijfelt, is ziende blind. Extremen in hitte en neerslag nemen toe. Het klimaat verandert en daarmee geleidelijk ook het landschap. Zeg maar dag tegen grutto, hoogveen en blauwgrasland, verwelkom het bezemkruiskruid en de bijenorchis. Adaptatie is de Nieuwe Realiteit.
Toen ecoloog Theunis Piersma een halve eeuw terug als jongetje van 11 in de Warkumerwaard begon met het tellen van grutto’s, liepen er in het vogelparadijsje aan het IJsselmeer wel tienduizend stuks op hoge poten rond. Anno 2019 zijn de vaste gruttotellers in de Friese Súdwesthoeke al blij als ze er een paar honderd zien.
Als er dan ook nog voldoende kuikens bij lopen, spreek je tegenwoordig al snel van een goed gruttojaar. Het is een sluipende aanpassing, het bewustzijn voegt zich naar de realiteit van dit moment, ook al omdat de afkalving zo traag verloopt. Al lijkt het dat het met de klimaatverandering ineens wel heel snel gaat.
De laatste jaren is bij het klimaatbeleid onder politici en bestuurders een andere vorm van adaptatie populair: aanpassing aan veranderende omstandigheden, zoeken naar oplossingen om de gevolgen van de opwarming te beperken. Ruimte voor de Rivier is zo’n aanpak: met dertig grote ruimtelijke ingrepen langs de IJssel, Waal, Nederrijn en Lek is de afvoercapaciteit van rivieren vergroot om overstromingen te voorkomen. Het megaproject leidde tot fraaie nieuwe natuur.
Grens aan aanpassingsvermogen
Theunis Piersma is ecoloog en internationaal trekvogelexpert. Hij is gefascineerd door de grutto, een trekvogel waar we veel van kunnen leren, zegt hij. Piersma wijdt een groot deel van zijn wetenschappelijk bestaan aan het volgen van de iconische steltloper, die alleen in Nederland broedt op natte, open graslanden. De grutto is een meester in adaptatie: oorspronkelijk broedde de weidevogel in open moerassen en hoogveen, maar hij paste zich wonderwel aan toen in Nederland de natte natuur in cultuur werd gebracht voor intensieve veeteelt.
Toch denkt Frank Berendse, ecoloog uit Wageningen, dat er een grens is aan het aanpassingsvermogen van de grutto. Misschien komt het moment in zicht dat we in Nederland afscheid moeten nemen van deze vogel, zegt hij. “De soort is sterk achteruitgegaan door de intensivering van de melkveehouderij, de toename van de bemesting en de verlaging van het waterpeil. Als je goed kijkt, dan is op het veeteeltbedrijf die intensivering mede mogelijk gemaakt door het warmere klimaat. Doordat het vroeger in het voorjaar warmer wordt, kunnen boeren ook vroeger het land op. Er kan eerder worden bemest, het waterpeil wordt eerder verlaagd en er kan vroeger gras worden geoogst.
“Dat nekt de grutto. Voor deze soort is het van levensbelang dat er niet te vroeg wordt gemaaid en dat het gras niet te hoog is op het moment dat de kuikens uit het ei komen zodat zij – niet gehinderd door hoog gras – op vliegjes kunnen jagen.”
Niettemin zijn Piersma en Berendse het met elkaar eens dat ook bij een warmer klimaat de grutto op zich in Nederland best kan overleven, op voorwaarde dat de landbouw omschakelt naar schoon en natuurvriendelijk. Piersma: “De snelst groeiende lokale gruttopopulatie zit in west-Frankrijk, met een klimaat waar wij nog niet helemaal aan toe zijn. Maar ze passen daar wél goed op hun graslandbodems. De teruggang van de grutto is in de eerste plaats het gevolg van ons intensieve landgebruik. Het is niet alleen de verdroging van het land, het heeft ook heel veel te maken met hoe we met onze grond omgaan. Al dertig jaar lang stoppen we een ongelooflijke chemische cocktail van bestrijdingsmiddelen in de bodem. Het is angstaanjagend dat we dat hebben laten gebeuren. De bodem is volledig verziekt. Door de overbemesting met gier verdwijnen de rode regenwormen uit de bodem, en de insecten waar de gruttokuikens het van moeten hebben. De grutto is een graadmeter voor ons bodemgebruik. Wij krijgen in Nederland de vogels die we verdienen.”
Dát het landschap verandert is onder ecologen geen punt van discussie. Hóe het gaat veranderen, is voor een deel koffiedikkijken. Op dit moment zien we vooral de technologische ingrepen. Er ontstaan energielandschappen met windmolens en weiden vol glimmende zonnepanelen. Lang niet iedereen vindt dat een verrijking. Afscheid nemen van fossiele brandstoffen gaat gepaard met soms heftige landschapspijn.
Subtiele verandering
Joop Schaminée, plantenecoloog (in Nijmegen en Wageningen), heeft oog voor meer subtiele veranderingen. “De plantengroei is weelderiger geworden. Mensen die een tuin hebben weten het al: je moet eerder en meer snoeien in de tuin omdat wilgen en struiken veel sneller groeien, veel meer biomassa maken. “Dat zie je ook in het landschap. Beheerders moeten voortdurend strijd leveren om de natuur open te houden, zoals in hooilanden, graslanden en moerassige gebieden. Het seizoen voor planten wordt langer, de temperaturen stijgen en, los van de perioden van droogte, valt er gemiddeld veel meer neerslag.”
Schaminée is vrij somber over de toekomst van de bijzondere biotopen in Nederland, zoals de weinige hoogvenen, de kalkgraslanden, de natte heidegebieden, de vochtige hooilanden, gebieden waar natuurbeschermers en vrijwilligers sinds jaar en dag moeite doen om ze te behouden. “Het zijn de zorgenkindjes”, zegt hij.
Het verlies van deze biotopen met hun bijzondere planten is volgend hem minstens zo erg als de sterfte aan insecten. “De enorme afname aan insecten is natuurlijk buitengewoon bedreigend en alarmerend, maar planten zijn de bakermat van het bestaan, ook van de insecten. Daar zou veel meer aandacht voor moeten zijn.” Ook Berendse is bezorgd over de Nederlandse ecosystemen, die het van nattigheid moeten hebben. “De hoogvenen en trilvenen, de blauwgraslanden. Het is de vraag wat de toekomst is van deze gebieden. Als deze zomer niet alsnog heel nat wordt, dan rijst de vraag wat ervan overblijft. Veen dat is opgedroogd, herstelt nooit meer.”
Schaminée is ook een optimist. Hij denkt dat met goed en verstandig beheer bijzondere landschappen misschien toch behouden kunnen blijven. “We hebben nog genoeg mogelijkheden om in te spelen op de klimaatverandering.” Hij put hoop uit recente waarnemingen in de heuvels van Zuid-Limburg, waar tijdens de droge zomer van vorig jaar de overheersende grassen ‘een geweldige optater’ kregen en planten die voorheen door die dominante grassoorten werden verdrongen, plots een kans kregen. Eénjarigen, zoals paarse dovenetel, ooievaarsbek en schapenzuring, kwamen volop tot bloei in Limburg. En dat was een feestje om te zien.
Ondergronds leven
Veel veranderingen in het landschap zijn onzichtbaar, of worden nog aan het oog onttrokken. De zorgwekkende daling in het aantal regenwormen in akker- en weiland – waarnaar bioloog Jeroen Onrust, liggend op kar in het Friese land – baanbrekend onderzoek deed, voltrekt zich ondergronds. De effecten zijn wel bovengronds te zien, zoals een daling in het aantal weidevogels, die niet meer voldoende voedsel uit de bodem kunnen peuren. Maar de effecten op deze wormen hebben vooral met het intensieve bodembeheer te maken en minder met klimaatverandering.
Anders ligt dat bij de aaltjes, piepkleine bodemwormpjes, die in de landbouw worden bestreden, maar nog altijd de meest voorkomende diergroep op aarde zijn. Er zit nogal wat koolstof in deze wormpjes. Juist deze week publiceerde het tijdschrift Nature het resultaat van een eerste internationale bodemstudie naar deze aaltjes. Bodemecoloog Wim van der Putten van het Wageningse instituut NIOO-KNAW, is medeauteur van deze wereldwijde studie.
De onderzoekers ontdekten dat de meeste van deze aaltjes voorkomen in de koude Arctische gebieden van Noord-Amerika, Scandinavië en Rusland. Door stijging van de temperatuur worden die aaltjes daar actiever en dit proces kan de afbraak van het veen in die gebieden versnellen, waardoor er veel opgeslagen CO2 versneld vrijkomt, aldus de studie. Het effect kan zijn dat het broeikaseffect wordt versterkt. Zo grijpt alles in elkaar.
Steeds meer irrigatie
Van der Putten moet terugdenken aan de lange, hete en droge zomer van 1976, toen er in Nederland enkele grote natuurbranden woedden. “In die tijd zag je op het land geen enkele beregeningsinstallatie. Als je nu door Nederland reist, zie je niets anders. Er is steeds meer irrigatie nodig. Dat is een aanwijzing dat er iets verandert. Wellicht zullen we in Nederland op termijn de landbouw moeten gaan concentreren in de nattere gebieden en de drogere gronden teruggeven aan de natuur.”
Het Nederlandse landschap zal volgens Van der Putten vooral veranderen door klimaatadaptatie. Zo zullen er veel meer gebieden geschikt moeten worden gemaakt voor waterberging. Bij overmatige regenval moet het water worden opgevangen en ook worden vastgehouden als buffer voor drogere perioden. “Datzelfde gaan we ook in de stedelijke omgeving zien. Rioolsystemen zijn niet meer toereikend, bovendien is snelle afvoer van overtollig water niet langer het hoofddoel. Het grondwater is vrij fors aan het zakken, dus we moeten echt meer gaan bufferen. Dat zal zichtbaar worden in het landschap en de stedelijke omgeving.”
De bodemecoloog denkt dat op het platteland op termijn andere gewassen zullen worden geteeld. Hij sluit niet uit dat boeren op grote schaal gaan overstappen van mais voor veevoer, naar de teelt van sojabonen, waarvoor veel minder mest nodig is. “We gaan hoe dan ook toe naar kringlooplandbouw. Er zal minder vlees worden geproduceerd, ook al omdat de vraag afneemt. Daardoor is er straks minder dierlijke mest, die nu nog in grote hoeveelheden op maisland kan worden gebracht. Boeren zullen zelf meer eiwitten voor het veevoer gaan verbouwen.”
Van der Putten vermoedt dat plantensoorten die houden van het koele milieu, uiteindelijk zullen verdwijnen. Maar bij planten hoeft dat niet te betekenen dat ze uitsterven in Nederland. De zaden kunnen soms jaren overleven in de bodem en ineens weer ontkiemen als de temperatuur goed is. Hij denkt dat het snelgroeiende Engelse raaigras in weilanden – dat ook wel betongras wordt genoemd omdat er voor weidevogels op die gronden niets valt te halen – z’n langste tijd heeft gehad. Dit grastype heeft veel water nodig. “Ik verwacht dat er andere soorten gras zullen worden gezaaid. Het weideland wordt dan veel minder een monocultuur.”
De waterstanden in veenweidegebieden zullen omhoog moeten om de CO2-uitstoot uit het veen te beperken, zegt Van der Putten. “En we zullen ook meer bomen en bos moeten planten in Nederland. Het landschap wordt daardoor aantrekkelijker, we moeten de bodem robuuster maken om beter bestand te zijn tegen weersschommelingen. Het belangrijkste is dat we goed gaan uitleggen waarom we dit moeten doen.”
Frank Berendse ziet voor de natuur ook positieve kanten aan de opwarming. Er zijn zo’n tweehonderd plantensoorten die onder invloed van het warmere klimaat sterk zijn toegenomen in Nederland. Het bloemrijke bezemkruiskruid, dat van oorsprong uit het warme Zuid-Afrika stamt, is bezig aan een fleurige opmars door Nederland. “Je ziet de plant met z’n felgele bloemen langs spoorlijnen en in wegbermen langs snelwegen. In sommige plaatsen, zoals Amersfoort, heeft deze plant de binnenstad een heel ander aanzien gegeven. Zo’n opmars zie je ook bij de bijenorchis, die vroeger zeldzaam was en alleen voorkwam in Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. Nu komt deze orchidee al voor op heel veel plekken in west-Nederland. Dat kun je zien als een verrijking van ons landschap.”
Lees ook:
Landschapspijn tussen het betongras en de turbokoeien
Jantien de Boer wil haar pijn delen, ze probeert ‘het schrijnende gevoel’ dat het wegkwijnende Friese landschap bij haar oproept, over te brengen op anderen. ‘Ik wil mensen de pijn laten voelen, ze stimuleren om weer met hun zintuigen de natuur te beleven.’ De Boer schreef een boek over haar landschapspijn.
De agressieve exoot laat zich niet zomaar uitroeien
Hoe bestrijd je een agressieve exoot die oevers en vennen overwoekert? In Brabant wordt een nieuwe methode beproefd: uitdunnen en herstel van de originele flora en fauna.
Klimaatverandering voltrekt zich nu
Anton van Walraven woont op een idyllisch eiland aan de westkust van British Columbia (Canada). Hij zag de effecten van klimaatverandering. We kunnen niet langer wachten, maar de sterkte schouders moeten wel de zwaarste lasten dragen, vindt hij.